ECLI:NL:HR:2002:AE5226

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37248
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 juni 2001, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de jaren 1993 tot en met 1996. De naheffingsaanslag bedraagt f 12.715 aan enkelvoudige belasting, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd procent. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding verleend tot vijftig procent. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. In de procedure zijn verschillende stukken ingediend, waaronder een verweerschrift van de Staatssecretaris van Financiën en conclusies van repliek en dupliek van de belanghebbende en de Staatssecretaris. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of het opleggen van de naheffingsaanslag in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Het Hof oordeelt dat belanghebbende geen in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan het feit dat de Inspecteur op de hoogte was van de onvolledigheid van de administratie van belanghebbende. Dit oordeel wordt door de Hoge Raad niet als onjuist beschouwd en kan niet in cassatie worden getoetst.

De Hoge Raad heeft ook de overige middelen van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Het arrest is openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.

Uitspraak

Nr. 37.248
12 juli 2002
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 juni 2001, nr. 98/04193, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1993 tot en met 1996 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 12.715 aan enkelvoudige belasting met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot vijftig percent. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof acht het opleggen van de onderwerpelijke naheffingsaanslag niet in strijd met het vertrouwensbeginsel. In dit oordeel ligt besloten dat belanghebbende geen in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur ervan op de hoogte was dat belanghebbendes administratie onvolledig was. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het tegen dit oordeel gerichte middel I faalt derhalve.
3.2. De middelen II tot en met VI kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.