ECLI:NL:HR:2002:AE5224

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37209
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en bewijslastverdeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 2001, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 96.580. Later volgde een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van f 149.727, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. Deze verhoging werd door de Inspecteur tot 50 procent kwijtgescholden. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit, werd de uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het eerste middel betreft de verdeling van de bewijslast. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de opbrengst uit speelautomaten niet correct heeft verantwoord vóór 1 augustus 1996. Het tweede middel, dat zich richt op het vertrouwen dat belanghebbende ontleende aan eerdere controles, faalt eveneens. De Hoge Raad stelt vast dat eerdere controles geen garantie bieden voor de juistheid van de verantwoording van de ontvangsten.

De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 12 juli 2002 door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, samen met de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff.

Uitspraak

Nr. 37.209
12 juli 2002
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 2001, nr. P99/329, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 96.580.
Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 149.727, met een verhoging van 100 percent van de nagevorderde belasting, welke verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 50 percent is kwijtgescholden. De navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel, dat klaagt over een onjuiste verdeling van de bewijslast, faalt. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur met de significante stijging van de opbrengst uit de speelautomaten in de loop van 1996, aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende die opbrengst vóór 1 augustus 1996 niet tot de juiste bedragen heeft verantwoord, en het heeft al hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht, gemotiveerd verworpen. Aldus heeft het Hof de bewijslast niet onjuist verdeeld.
3.2. Ook het tweede middel faalt. Aan de omstandigheid dat bij eerdere controles geen opmerkingen zijn gemaakt over de wijze waarop de opbrengst uit de speelautomaten was verantwoord, kan niet het in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend dat de ontvangsten niet tot de juiste bedragen behoeven te worden verantwoord.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.