ECLI:NL:HR:2002:AE5224
Hoge Raad
- Cassatie
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en bewijslastverdeling
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 2001, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 96.580. Later volgde een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van f 149.727, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. Deze verhoging werd door de Inspecteur tot 50 procent kwijtgescholden. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit, werd de uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het eerste middel betreft de verdeling van de bewijslast. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de opbrengst uit speelautomaten niet correct heeft verantwoord vóór 1 augustus 1996. Het tweede middel, dat zich richt op het vertrouwen dat belanghebbende ontleende aan eerdere controles, faalt eveneens. De Hoge Raad stelt vast dat eerdere controles geen garantie bieden voor de juistheid van de verantwoording van de ontvangsten.
De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 12 juli 2002 door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, samen met de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff.