ECLI:NL:HR:2002:AE5216
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de fiscale behandeling van lijfrentepremies voor gehuwden en ongehuwden
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juni 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 110.007. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna belanghebbende in cassatie ging. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in en de zaak werd toegelicht door de advocaat van belanghebbende.
De Hoge Raad behandelt verschillende middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Middel III richt zich tegen het oordeel van het Hof dat ongehuwd samenwonenden en gehuwd samenwonenden niet als gelijke gevallen kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad overweegt dat de wetgever met de wijziging van de wet per 1 januari 1992 een regeling heeft getroffen die de rechtsongelijkheid tussen gehuwden en ongehuwden opheft. De regeling beoogt een individualisering van de aftrek van lijfrentepremies, zodat deze meer aansluit bij de feitelijke behoefte aan financiële oudedags- en nabestaandenverzorging.
De Hoge Raad concludeert dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2002.