3.2. De Rechtbank heeft de verdachte in het verzet ontvankelijk verklaard. Die beslissing steunt op de volgende gronden:
"Bij de beoordeling van het verzet gaat de rechtbank uit van de volgende feiten:
- verdachte is bij vonnis van de Bijzondere Strafkamer van de rechtbank op 22 juni 1950 bij verstek veroordeeld tot de doodstraf (later omgezet in levenslange gevangenisstraf);
- Verdachte was vanaf 1946 voortvluchtig ten gevolge waarvan het niet mogelijk was de dagvaarding voor de zitting van 8 juni 1950 in persoon te betekenen;
- De rechtbank is niet bekend met een omstandigheid waaruit voortvloeit dat verdachte - voor de zitting van 8 juni 1950 - op de hoogte was van die zitting;
- In de periode van 8 tot en met 14 april 2001 is in de Duitse pers aandacht besteed aan de 'affaire [verdachte]';
- Verdachte heeft op 15 april 2001 een strafprocesvolmacht getekend, waaruit blijkt dat hij toen contact heeft gezocht met een advocaat;
- Op 12 mei 2001 is de verstekmededeling aan de echtgenote van verdachte uitgereikt;
- Verdachte heeft (volgens de brief van zijn Duitse advocaat d.d. 31 mei 2001) op 16 mei kennis genomen van deze verstekmededeling;
- Deze verstekmededeling bevatte geen informatie over de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen;
- De Duitse advocaat raakte (volgens laatstgenoemde brief) pas na toezending van het rechtshulpverzoek op 23 mei 2001 op de hoogte van het feit dat het vonnis nog niet onherroepelijk was;
- De Duitse advocaat maakte op 31 mei 2001 per fax aan de nationale officier van justitie voor oorlogsmisdaden bekend het openstaande rechtsmiddel in te stellen;
- De officier van justitie heeft op 31 mei 2001 de Duitse advocaat een fax gestuurd met daarin het bericht dat hij voor het aanwenden van verzet zich (persoonlijk) dient te vervoegen bij de griffie van de Arrondissementsrechtbank in Assen en de mededeling dat zijn brief van 31 mei 2001 is doorgestuurd naar de rechtbank Assen, zodat deze inmiddels op de hoogte is van het voornemen een rechtsmiddel in te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met de wijze waarop het verzet had moeten worden aangewend aan de Duitse advocaat - waarvan immers verondersteld kan worden dat hij niet bekend is met het Nederlandse recht - niet dezelfde eisen gesteld kunnen worden als aan een Nederlandse advocaat. De rechtbank zal daarom de fax van de Duitse advocaat d.d. 31 mei 2001 opvatten als een van de verdachte afkomstig geschrift, waaruit in redelijkheid kan worden opgemaakt dat deze een rechtsmiddel wil aanwenden en dat moet worden aangemerkt als schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker om namens de verdachte het geëigende rechtsmiddel in te stellen.