ECLI:NL:HR:2002:AE4732

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37394
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • D.G. van Vliet
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 juni 2001. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, waarbij aan belanghebbende een belastbaar inkomen van f 159.958 was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van f 49.958.

De Staatssecretaris van Financiën heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep wordt betoogd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de pachtsom van f 41.242 niet lager is dan het bedrag dat in het economische verkeer tussen derden zou zijn overeengekomen. De Staatssecretaris stelt dat het Hof de zakelijke redenen uitsluitend vanuit de B.V. heeft bezien, zonder de positie van belanghebbende in de overwegingen te betrekken.

De Hoge Raad oordeelt dat het middel faalt. Het Hof heeft terecht rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de B.V. als pachter is gebleven, ook nadat belanghebbende de eigendom van de verpachte grond had verworven. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een verkeerde rechtsopvatting en voldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1932 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Staat wordt aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Uitspraak

Nr. 37.394
28 juni 2002
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 juni 2001, nr. 99/00985, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 159.958, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 49.958. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Het middel bestrijdt 's Hofs oordeel dat de pachtsom van f 41.242 niet lager is dan het bedrag dat in het economische verkeer tussen derden zou zijn overeengekomen. Het voert hiertoe aan dat het Hof de aanwezigheid van zakelijke redenen uitsluitend vanuit de B.V. beziet, terwijl de positie van belanghebbende niet in de beschouwingen wordt betrokken.
Het middel faalt. Het Hof heeft, onderzoekend wat als pachtsom in het economische verkeer tussen derden zou zijn overeengekomen, terecht rekening gehouden met de omstandigheid dat de B.V., die per 1 mei 1995 het toen aan belanghebbende toekomende pachtrecht had overgenomen, ook nadat belanghebbende op 22 februari 1996 de eigendom van de verpachte grond had verworven, nog pachter was gebleven onder de vóór de wijziging van de Pachtwet tot stand gekomen voorwaarden en geoordeeld dat van de B.V. niet kon worden gevergd dat zij zou instemmen met een nieuwe pachtovereenkomst overeenkomstig de inmiddels ingevoerde § 4 van hoofdstuk II van de Pachtwet. Dit oordeel getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting en is ook niet onvoldoende gemotiveerd.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1932 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2002.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327.