ECLI:NL:HR:2002:AE4731

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37207
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van bezwaar en beroep inzake aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 2001, nr. 00/2846. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar dat belanghebbende had ingediend tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat op 2 november 2000 het beroep eveneens niet-ontvankelijk verklaarde wegens overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar het Hof heeft dit verzet ongegrond verklaard.

In cassatie heeft belanghebbende zijn beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een verontschuldigbare termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende, ondanks zijn psychische problemen en ziekte, tijdig maatregelen had kunnen treffen om de termijnoverschrijding te voorkomen, bijvoorbeeld door het indienen van een pro forma beroepschrift.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klacht van belanghebbende faalt en dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een onjuiste opvatting van het recht. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2002 door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.

Uitspraak

Nr. 37.207
28 juni 2002
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 2001, nr. 00/2846, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van het Hof betreffende de aan belanghebbende over het jaar 1998 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft bij uitspraak van 2 november 2000 wegens overschrijding van de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het verzet van belanghebbende tegen die uitspraak ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
Het oordeel van het Hof dat van een verontschuldigbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake is, omdat belanghebbende in het onderhavige geval ondanks zijn psychische problemen en ziekte tijdig maatregelen had kunnen treffen om die termijnoverschrijding te voorkomen, bijvoorbeeld door het laten indienen van een pro forma beroepschrift, geeft geen blijk van een onjuiste opvatting van evenvermeld artikel en kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. De tegen dit oordeel gerichte klacht faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2002.