ECLI:NL:HR:2002:AE4718
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vennootschapsbelasting en bewijslast bij verrekenprijzen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting die aan belanghebbende, een vennootschap, was opgelegd voor het boekjaar 1987/1988. Na bezwaar van belanghebbende had de Inspecteur de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag verder verlaagde. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de Inspecteur niet voldoende had aangetoond dat de door belanghebbende gehanteerde verrekenprijzen niet op een 'at arm's length' wijze tot stand waren gekomen. De Hoge Raad benadrukte dat de bewijslast bij de Inspecteur ligt om aan te tonen dat de correctie van de verrekenprijzen gerechtvaardigd is. Het eerste middel van de Staatssecretaris, dat stelde dat belanghebbende moest bewijzen dat zakelijk was gehandeld, werd verworpen. De Hoge Raad bevestigde dat de wet geen basis biedt voor deze stelling.
Daarnaast werd in de uitspraak het 'at arm's length' beginsel besproken, dat inhoudt dat voordelen die in het verkeer tussen onafhankelijke derden zouden zijn ontstaan, ook in aanmerking moeten worden genomen bij gelieerde partijen. De Hoge Raad stelde dat er geen specifieke regels zijn voor de wijze waarop deze voordelen moeten worden vastgesteld en dat toetsing aan dit beginsel kan plaatsvinden zonder schending van enige rechtsregel. De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelde hem in de proceskosten van belanghebbende.