ECLI:NL:HR:2002:AE4703
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vordering tot betaling en rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid
In deze zaak heeft de verweerster in cassatie, niet verschenen, bij exploit van 13 januari 1997 de eiseres tot cassatie, destijds handelende onder de naam [A] c.s., gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. De verweerster vorderde een bedrag van ƒ 87.500,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 1994. De Rechtbank heeft op 18 november 1998 de vordering van de verweerster jegens de eiseres toegewezen, maar de vordering tegen [betrokkene 1] afgewezen. De eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 13 juli 2000 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft de eiseres cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de advocaat van de eiseres de zaak heeft toegelicht. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels was om het beroep te verwerpen en de eiseres in de kosten te veroordelen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak aan de zijde van de verweerster begroot op nihil. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is, gezien artikel 81 RO.