ECLI:NL:HR:2002:AE4557

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/018HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onverschuldigde betaling en bevoegdheid van vertegenwoordiger in frauduleuze transacties

In deze zaak heeft GWK Bank N.V. (eiseres tot cassatie) Cadform B.V. (verweerster in cassatie) gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht, waarbij zij vorderde dat Cadform zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 196.614,23, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering was gebaseerd op een aantal facturen die Cadform aan GWK Bank had gestuurd voor geleverde diensten, die in werkelijkheid niet waren geleverd. De Rechtbank heeft de vordering afgewezen, waarna GWK Bank in hoger beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank, wat leidde tot cassatie door GWK Bank.

In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of de overeenkomsten tussen GWK Bank en Cadform geldig waren, gezien de frauduleuze handelingen van een medewerker van GWK Bank, die valse facturen had opgemaakt. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de medewerker onbevoegd was om de overeenkomsten te sluiten, Cadform redelijkerwijs mocht aannemen dat hij bevoegd was, gezien zijn eerdere handelingen en de betaling door GWK Bank. De Hoge Raad verwierp het beroep van GWK Bank en oordeelde dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling, omdat de overeenkomsten geldig waren.

De Hoge Raad veroordeelde GWK Bank in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Cadform waren begroot op € 2.598,89 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor partijen om te vertrouwen op de bevoegdheid van hun vertegenwoordigers, mits zij redelijkerwijs konden aannemen dat deze bevoegdheid bestond, zelfs in gevallen van fraude.

Uitspraak

4 oktober 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/018HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
GWK BANK N.V., gevestigd te Diemen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E.D. Vermeulen,
t e g e n
CADFORM B.V., gevestigd te Maarssen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: GWK Bank - heeft bij exploit van 4 februari 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: Cadform - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht. Na vermeerdering van eis heeft GWK Bank gevorderd Cadform te veroordelen om aan haar een bedrag te betalen van ƒ 196.614,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data waarop zij de onderliggende facturen aan Cadform heeft voldaan, alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van ƒ 10.058,--.
Cadform heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 31 maart 1999 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft GWK Bank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 28 september 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis, met verbetering van gronden, bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft GWK Bank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Cadform heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor GWK Bank namens haar advocaat toegelicht door mr. W.H. van Hemel, advocaat te Amsterdam, en namens Cadform door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van GWK Bank in de kosten.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Cadform drijft een onderneming die zich bezighoudt met de (coördinatie van de) levering van grafische producten aan haar opdrachtgevers. Cadform produceert niet zelf grafische producten, maar plaatst bestellingen bij producenten, welke bestellingen vervolgens direct aan haar, Cadform's, cliënten worden afgeleverd. Cadform brengt haar cliënten een bedrag in rekening ter grootte van hetgeen zij aan de producenten verschuldigd is voor de geleverde goederen, vermeerderd met een opslag voor haar diensten. Vanaf ongeveer 1987 tot en met begin 1997 heeft Cadform een groot aantal orders voor GWK Bank verzorgd.
(ii) Vanaf juli 1996 tot en met januari 1997 heeft Cadform aan GWK Bank een achttal facturen gezonden voor onder meer "grondstof, rol buitenlands geld, munthuis en rolspecificatie", totaal ten bedrage van ƒ 196.614,23. Deze facturen betroffen leveringen die door een bedrijf genaamd [betrokkene 1] direct aan GWK Bank zouden worden verricht. Cadform heeft facturen betaald aan [betrokkene 1] en de betaalde bedragen, vermeerderd met een opslag, vervolgens gedeclareerd aan GWK Bank, totaal voor het hiervoor genoemde bedrag. GWK Bank heeft de gedeclareerde bedragen betaald. GWK Bank heeft geen leveringen ontvangen van [betrokkene 1].
(iii) Op 10 maart 1997 heeft GWK Bank een van haar medewerkers van de afdeling inkoop, [betrokkene 2], op staande voet ontslagen wegens oplichting door middel van door hem gemaakte valse facturen. [Betrokkene 2] werd bij zijn oplichtingpraktijken bijgestaan door een handlanger, [betrokkene 1]. [Betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
3.2 In het onderhavige geding heeft GWK Bank gevorderd Cadform te veroordelen, zoals hiervoor in 1 nader is omschreven. Zij heeft, voor zover in cassatie nog van belang, aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij het bij de omstreden facturen door Cadform aan haar in rekening gebrachte bedrag van in totaal ƒ 196.614,23 onverschuldigd heeft betaald. De Rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
3.3.1 De onderdelen 2 en 3 van het middel stellen, naar de kern genomen, de vraag aan de orde of overeenkomstig het standpunt van Cadform tussen GWK Bank en Cadform overeenkomsten zijn gesloten met de door Cadform gestelde beperkte strekking dat zij uitsluitend een opdracht aan [betrokkene 1] zou verstrekken en dat de betaling voor de door [betrokkene 1] rechtstreeks aan GWK Bank te leveren artikelen via haar zou lopen, dan wel, zoals GWK Bank heeft aangevoerd, zodanige overeenkomsten niet tot stand zijn gekomen op de grond dat [betrokkene 2] tot het tot stand brengen daarvan onbevoegd was.
3.3.2 Bij de beoordeling van deze vraag moet worden vooropgesteld, zoals tussen partijen overigens niet omstreden is, [betrokkene 2] op zichzelf niet bevoegd was de overeenkomsten met Cadform te sluiten, aangezien zij werden gebruikt in het kader van zijn frauduleuze opzet GWK Bank via Cadform aan [betrokkene 1] te laten betalen voor door deze niet geleverde artikelen. Dit neemt niet weg dat, indien Cadform op de voet van art. 3:61 lid 2 BW heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat [betrokkene 2] bevoegd was de overeenkomsten aan te gaan, GWK Bank zich niet op de onbevoegdheid van [betrokkene 2] kan beroepen. In dit verband is van belang dat het Hof, in cassatie onbestreden, heeft overwogen dat door GWK Bank is "gesuggereerd", maar niet is gesteld, dat Cadform bij het uitvoeren van de opdrachten bij het frauduleuze handelen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] betrokken is geweest, dan wel wist of moest vermoeden dat van dergelijk handelen sprake was, en dat concrete feiten en omstandigheden die daarvoor een aanwijzing kunnen opleveren, gesteld noch gebleken zijn (rov. 3.7, eerste alinea).
3.3.3 Het Hof heeft in rov. 3.9 van zijn arrest geoordeeld dat Cadform ook met betrekking tot de in geschil zijnde opdrachten mocht vertrouwen op de bevoegdheid van [betrokkene 2]. Het heeft dit oordeel hierop gegrond dat [betrokkene 2] in de loop der jaren meermalen is opgetreden als degene die namens GWK Bank opdrachten aan Cadform gaf, en dat omstandigheden op grond waarvan Cadform ten aanzien van de omstreden bestellingen bij [betrokkene 1] aan de bevoegdheid van [betrokkene 2] diende te twijfelen, gesteld noch gebleken zijn. In dit verband heeft het Hof mede van betekenis geacht dat Cadform uit het feit dat GWK Bank haar facturen betaalde, mocht afleiden dat de in de facturen van [betrokkene 1] vermelde leveringen aan GWK Bank daadwerkelijk hadden plaatsgevonden (rov. 3.10). Gelet op dit een en ander geeft het oordeel van het Hof dat Cadform mocht afgaan op de bevoegdheid van [betrokkene 2], niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is in het licht van het debat van partijen niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Daarbij verdient nog opmerking dat het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk in de stellingen van GWK Bank niet heeft gelezen dat in haar langdurige relatie met Cadform afwijkingen van hetgeen bij het verstrekken van opdrachten gebruikelijk was, zich uitsluitend bij de onderhavige transacties hebben voorgedaan, en dat het derhalve, zoals het in rov. 3.9, tweede alinea, in verbinding met rov. 3.7, tweede en derde alinea, van zijn arrest tot uitdrukking heeft gebracht, de door GWK Bank gestelde afwijkingen van de gebruikelijke gang van zaken bij het verstrekken van de omstreden opdrachten niet heeft aangemerkt als een omstandigheid op grond waarvan Cadform aan de bevoegdheid van [betrokkene 2] diende te twijfelen.
3.3.4 Door te oordelen dat, uitgaande van het bestaan van een overeenkomst tussen GWK Bank en Cadform met een inhoud en strekking als door Cadform gesteld, geen sprake was van onverschuldigde betaling door GWK Bank, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
3.3.5 Dit wordt niet anders, zoals het Hof met juistheid heeft geoordeeld, door de omstandigheid dat tegenover de betalingen geen leveranties door [betrokkene 1] hebben gestaan. Niet valt immers in te zien hoe, indien wordt uitgegaan van de in cassatie tevergeefs bestreden geldigheid van de overeenkomsten op grond waarvan GWK Bank betaling verschuldigd was
voor door Cadform te verrichten diensten, zou kunnen worden geoordeeld dat door het uitblijven van de leveranties door [betrokkene 1] de rechtsgrond voor deze betaling met terugwerkende kracht zou komen te vervallen en die betaling als onverschuldigd zou moeten worden aangemerkt. Daaraan kan niet afdoen dat Cadform in eerste aanleg heeft erkend dat er verband bestond tussen de betalingen door GWK Bank aan haar en de leveranties door [betrokkene 1], nu zij dit heeft aangevoerd in het kader van haar betoog dat zij uit de betalingen mocht afleiden dat de bestelde artikelen door [betrokkene 1] daadwerkelijk en naar genoegen van GWK Bank waren geleverd, en dat zij mede op grond daarvan niet bedacht behoefde te zijn op het frauduleuze karakter van de opdrachten.
3.4 Op hetgeen hiervoor is overwogen stuiten alle klachten van het middel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt GWK Bank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Cadform begroot op € 2.598,89 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 4 oktober 2002.