ECLI:NL:HR:2002:AE4556

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/046HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vorderingen en wanprestatie in civiele rechtszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen eiser en verweerder. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, had verweerder, mr. M.J. Schenck, gedagvaard voor de Rechtbank te Maastricht in 1995. De vorderingen van verweerder betroffen onder andere een restant van een geldlening, gefixeerde schadevergoeding, contractuele rente en een boete. Eiser heeft de vorderingen bestreden en in reconventie verzocht om vernietiging van de tussen hen gesloten overeenkomsten en schadevergoeding wegens wanprestatie.

De Rechtbank heeft in een tussenvonnis van 27 februari 1997 eiser veroordeeld tot betaling van een bedrag aan verweerder en eiser toegelaten tot bewijsvoering over de gebreken van een pand dat hij had gekocht. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat in een tussenarrest van 26 oktober 1998 het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd voor zover het in conventie enige bedragen had toegewezen. In reconventie heeft het Hof eiser opnieuw toegelaten tot bewijsvoering.

Na verdere procedures heeft de Rechtbank op 16 september 1999 in conventie eiser veroordeeld tot betaling van een bedrag aan verweerder, terwijl het gevorderde in reconventie werd afgewezen. Eiser heeft opnieuw hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft op 16 oktober 2000 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen deze arresten.

De Hoge Raad heeft de cassatieklachten verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad houdt in dat eiser in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld, begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

11 oktober 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/046HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. G.R.B. van Peursem,
thans mr. M.J. Schenck,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 11 augustus 1995 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Rechtbank te Maastricht. Na vermindering van eis heeft [verweerder] gevorderd [eiser] te veroordelen aan hem, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen:
i. ƒ 17.400,-- (restant geldlening);
ii. ƒ 2.970,-- terzake gefixeerde schadevergoeding met betrekking tot de kosten van buitengerechtelijke juridische bijstand;
iii. contractuele rente van 6% per jaar over de telkens na aflossing resterende schuld;
iv. ƒ 6.000,-- (koopprijs van de voorraden);
v. ƒ 600,-- als contractuele boete;
vi. ƒ 990,-- terzake gefixeerde schadevergoeding met betrekking tot de kosten van buitengerechtelijke juridische bijstand;
vii. contractuele rente van 8% per jaar over de sub iv en vi genoemde bedragen.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd, primair:
de tussen partijen gesloten overeenkomsten van 30 november 1994 en de daaruit volgende overeenkomst van 20 februari 1995 voor zover mogelijk te vernietigen, met veroordeling van [verweerder] tot teruggave van al hetgeen door [eiser] aan [verweerder] is betaald en/of onder vergoeding van alle schade die [eiser] hierdoor heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente;
subsidiair:
te verklaren voor recht dat [verweerder] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld dan wel wanprestatie heeft gepleegd, met veroordeling van [verweerder] in de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bij tussenvonnis van 27 februari 1997 heeft de Rechtbank in conventie [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] te betalen:
- een bedrag van ƒ 5.850,-- als koopprijs voorraden;
- een bedrag van ƒ 585,-- aan boete;
- een bedrag van ƒ 877,50 wegens buitengerechtelijke incassokosten;
- 6% overeengekomen rente per jaar over de bedragen van ƒ 5.850,-- en ƒ 877,50 vanaf de dag van de bedrijfsbeëindiging;
- de wettelijke rente over ƒ 5.850,-- en de overeengekomen rente over dat bedrag eveneens vanaf de dag van die bedrijfsbeëindiging.
Voorts heeft de Rechtbank [eiser] toegelaten te bewijzen dat hij met [verweerder] is overeengekomen dat hij het hem in verbruikleen verstrekte geldbedrag eerst behoefde te betalen, zodra dat mogelijk was.
In reconventie heeft de Rechtbank [eiser] toegelaten te bewijzen:
(a) dat het pand [a-straat 1] te [woonplaats] ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst de gebreken vertoonde, welke door hem zijn gesteld; (b) dat [verweerder] die gebreken toen kende en hem uitdrukkelijk heeft verklaard dat het pand geen vochtproblemen kende en dat het dak in goede staat van onderhoud verkeerde; (c) dat [verweerder] hem bij het aangaan van de overeenkomst heeft verklaard dat de omzetcijfers over de jaren 1993 en 1994 slechts summier afweken van de omzetcijfers over de jaren 1990, 1991 en 1992.
Ingevolge voornoemd tussenvonnis heeft op 24 juli 1997 een getuigenverhoor plaatsgevonden.
Tegen het tussenvonnis van 27 februari 1997 heeft [eiser] bij dagvaarding van 24 maart 1997 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Verweerder] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 26 oktober 1998 heeft het Hof in het principaal en het incidenteel beroep het vonnis waarvan beroep vernietigd, voor zover daarbij in conventie enig bedrag was toegewezen en de beslissing in conventie, voor zover betrekking hebbende op de vordering terzake van de voorraden met nevenvorderingen, aangehouden. In reconventie heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd ten aanzien van de bewijsopdracht, verband houdende met de verklaring van [verweerder] omtrent omzetcijfers. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het Hof:
[eiser] tot bewijs toegelaten als in het arrest op blz. 7 vijfde alinea omschreven. Het hof heeft het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd en de zaak, behoudens voor zover de Rechtbank daarin een eindvonnis had gewezen, ter verdere afdoening naar de Rechtbank te Maastricht verwezen.
Na enquête en contra-enquête heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 16 september 1999 in conventie [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 18.242,50 (ƒ 17.400,-- terzake lening + ƒ 842,50 terzake gefixeerde buitengerechtelijke incassokosten) en het meer of anders gevorderde afgewezen. In reconventie heeft de Rechtbank het gevorderde afgewezen.
Tegen het eindvonnis van de Rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Eiser] heeft gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en de vordering van [verweerder] af te wijzen en voorts (verkort weergegeven) te verklaren voor recht dat [verweerder] jegens [eiser] wanprestatie heeft gepleegd althans onrechtmatig heeft gehandeld, zulks met veroordeling van [verweerder] tot betaling van een schadevergoeding ad ƒ 350.000,--.
Bij eindarrest van 16 oktober 2000 heeft het Hof [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 7.500,-- vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 6.000,-- vanaf 1 juli 1995 tot de dag der algehele voldoening. Voorts heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank van 16 september 1999 bekrachtigd.
Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussenarrest als het eindarrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 oktober 2002.