ECLI:NL:HR:2002:AE4436
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- C.H.M. Jansen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Huurrechtelijke geschil over ontruiming en belangenafweging
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 23 april 1997 verweerders in cassatie gedagvaard voor de Kantonrechter te Groenlo. Eiser vorderde de vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst betreffende de woonruimte en de landbouwschuur zou eindigen, met daarbij de ontruiming van het gehuurde. De Kantonrechter heeft in verschillende tussenvonnissen de zaak behandeld en uiteindelijk op 13 juli 1998 de huurovereenkomst ontbonden en verweerders veroordeeld tot ontruiming per 1 februari 1999. Verweerders hebben hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Zutphen, die op 13 juli 2000 de vonnissen van de Kantonrechter heeft bekrachtigd en de vorderingen van eiser heeft afgewezen. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze vonnissen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 september 2002 het beroep in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de juiste maatstaf heeft aangelegd bij de belangenafweging, zoals voorgeschreven in artikel 7A:1623e lid 1 onder 3° BW. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat eiser niet vrij was om de huur op te zeggen, gezien de zwaarwegende belangen van verweerders om in de woning te blijven, waar zij al 40 jaar woonden. De Hoge Raad heeft eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 1.648,62, waarvan een deel aan de Griffier en een deel aan verweerders moet worden betaald.