ECLI:NL:HR:2002:AE4433

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/323HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over merkinbreuk en de werking van het TRIPS-verdrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen TUK Consultancy B.V. en Parfums Christian Dior S.A. De zaak betreft een geschil over merkinbreuk en de vraag of artikel 50 lid 6 van het TRIPS-verdrag directe werking heeft in Nederland. TUK, eiseres tot cassatie, werd in kort geding door Dior gedagvaard, waarbij Dior vorderingen indiende om TUK te verbieden producten van Dior te verhandelen die niet met toestemming van Dior binnen de Europese Economische Ruimte op de markt zijn gebracht. De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft in eerste aanleg een verbod opgelegd aan TUK, maar dit vonnis werd door het Gerechtshof te 's-Gravenhage in hoger beroep gedeeltelijk vernietigd. TUK heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, dat de vorderingen van Dior deels had afgewezen en het geding naar de President van de Rechtbank had verwezen voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft de klachten van TUK in cassatie verworpen. De conclusie van de Advocaat-Generaal Huydecoper strekte tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat de door TUK aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat niet is vastgesteld waar de desbetreffende waren in het verkeer zijn gebracht, geen grond oplevert voor een ander oordeel over het toestemmingsvereiste. De Hoge Raad heeft TUK bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Dior zijn begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

27 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/323HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TUK CONSULTANCY B.V., gevestigd te Ridderkerk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E.D. Vermeulen,
t e g e n
de vennootschap naar vreemd recht PARFUMS CHRISTIAN DIOR S.A., gevestigd te Parijs, Frankrijk,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Dior - heeft bij exploit van 18 mei 1998 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Tuk - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. Tuk te gebieden met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden ieder verhandeling van de producten van Dior, zoals in het lichaam van de dagvaarding onder 2) omschreven, die niet door of met toestemming van Dior binnen de Europese Economische Ruimte op de markt zijn gebracht;
B. Tuk te gebieden binnen vijf werkdagen na betekening op te geven de namen en adressen van de leveranciers van de hierboven onder A bedoelde producten, onder gelijktijdige afgifte van een kopie van de op de levering(en) betrekking hebbende factuur/facturen.
C. Tuk te veroordelen tot een dwangsom van ƒ 5.000,-- per keer of dag dat zij geheel of gedeeltelijk met de naleving van de A en B genoemde op te leggen geboden geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft.
Tuk heeft de vorderingen bestreden.
De President van de Rechtbank heeft bij vonnis van 25 juni 1998, rechtdoende in kort geding:
- Tuk verboden iedere verhandeling van van Dior afkomstige producten, voorzien van de merknamen TENDRE POISON, EAU SAUVAGE en DOLCE VITA, voor zover zij deze niet heeft betrokken van van haar onafhankelijke leveranciers, die haar schriftelijk hebben bevestigd dat zij die producten verkregen hebben binnen de EER;
- Tuk geboden steeds op eerste verzoek van de raadsman van Dior aan te tonen dat aan bedoelde voorwaarden is voldaan, door hetzij bedoelde leveranciersverklaringen ter vertrouwelijke kennisneming aan die raadsman toe te zenden (indien die raadsman zich tot die vertrouwelijkheid bereid heeft verklaard), hetzij dienaangaande een verklaring van een registeraccountant over te leggen (indien Dior bereid is de kosten daarvan voor haar rekening te nemen);
- Tuk veroordeeld tot betaling van een dwangsom van ƒ 1.000,-- voor iedere producteenheid waarmee zij inbreuk mocht maken op vorenstaand verbod, resp. ten aanzien waarvan zij in gebreke zou blijven met de bewijslevering als in de voorgaande alinea bedoeld;
- het meer of anders gevorderde afgewezen;
- het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht uitspraak te doen op de voet van art. 177 (oud) EEG-Verdrag met betrekking tot de volgende vraag:
"Moet art. 50 lid 6 TRIPS zo worden opgevat dat dit rechtstreekse werking heeft in die zin, dat de daar bedoelde rechtsgevolgen ook intreden in het geval de nationale wet geen aan deze verdragsbepaling overeenkomstige bepaling bevat?"
- het geding geschorst totdat het Hof van Justitie uitspraak zal hebben gedaan, waarna de meest gerede partij de voortzetting van het geding zal kunnen vragen.
Tegen dit vonnis heeft Dior hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Tuk heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 7 september 2000 heeft het Hof in het principaal beroep het vonnis waarvan beroep vernietigd voor wat betreft het verbod tot verhandeling van van Dior afkomstige producten, het gebod om op eerste verzoek aan te tonen dat aan de in het vonnis bedoelde voorwaarden is voldaan, en de veroordeling tot betaling van een dwangsom. Te dien aanzien opnieuw rechtdoende heeft het Hof:
- Tuk geboden om met ingang van veertien dagen na betekening van dat arrest te staken en gestaakt te houden iedere verhandeling van producten van Dior, voorzien van het merk TENDRE POISON, die niet door of met toestemming van Dior binnen de Europese Economische Ruimte op de markt zijn gebracht, op straffe van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per keer of dag dat zij geheel of gedeeltelijk met de naleving van dit gebod in gebreke blijft;
- het meer of anders gevorderde afgewezen;
- het vonnis voor het overige bekrachtigd, en
- het geding naar de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
In het incidenteel beroep heeft het Hof het beroep verworpen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Tuk beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Dior heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Tuk heeft de zaak namens haar advocaat doen toelichten door mrs. J.J. Brinkhof en M.G.R. van Gardingen, beiden advocaat te Amsterdam. Dior heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het derde onderdeel van het middel faalt, gelet op HvJEG 20 november 2001, nrs. C-414/99 tot en met C-416/99 (Davidoff en Levi Strauss), HR 25 januari 2002, C00/131, NJ 2002, 170 en HR 15 februari 2002, C00/136, RvdW 2002, 42. De omstandigheid dat in de onderhavige zaak, anders dan in voormelde zaken, niet is vastgesteld waar de desbetreffende waren in het verkeer zijn gebracht, levert geen grond op voor een ander oordeel omtrent het in het onderdeel besproken toestemmingsvereiste, zoals in de schriftelijke toelichting wordt betoogd.
Ook de overige in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Tuk in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Dior begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren C.H.M. Jansen, A.G. Pos, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 27 september 2002.