11 oktober 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/033HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk BULL'S EYE ENTERPRISES LTD, gevestigd te Cardiff, Verenigd Koninkrijk,
advocaat: mr. J.I. van Vlijmen,
CHRYSLER LOON OP ZAND B.V., gevestigd te Loon op Zand,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
[A] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] - verder te noemen: [A] - heeft bij exploit van 9 juni 1995 verweerster in cassatie - verder te noemen: Chrysler - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Chrysler te veroordelen om aan [A] te voldoen een bedrag van ƒ 42.319,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van ƒ 38.819,-- vanaf 11 maart 1995 tot de dag der algehele voldoening.
Chrysler heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 29 augustus 1995 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnissen van 28 mei 1996 en 29 oktober 1996 telkens de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis aan de zijde van [A]. Bij eindvonnis van 1 april 1997 heeft de Rechtbank [A] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.
Tegen de vier vermelde vonnissen heeft [A] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 12 april 1999 heeft het Hof [A] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft het Hof bij eindarrest van 30 oktober 2000 de tussen partijen op 28 mei 1996 en op 29 oktober 1996 door de Rechtbank gewezen vonnissen bekrachtigd, het vonnis van de Rechtbank van 1 april 1997 vernietigd, doch uitsluitend voor zover daarin [A] niet-ontvankelijk in haar vorderingen is verklaard, en in zoverre opnieuw rechtdoende de vorderingen van [A] afgewezen.
Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het Hof heeft de rechtsopvolgster van [A] B.V. - verder te noemen: Bull's Eye - beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Chrysler heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Chrysler mede door mr. J.H.M. van Swaaij, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaten van beide partijen hebben bij brieven van 20 juni 2002 op deze conclusie gereageerd. Op de in de brief van de advocaat van Bull's Eye opgenomen nieuwe stellingen en de ter ondersteuning daarvan aan die brief gehechte productie zal de Hoge Raad geen acht slaan, nu voor het naar voren brengen daarvan in dit stadium van de cassatieprocedure geen plaats is.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Op 27 augustus 1990 heeft Target Leasing BV (hierna: Target) een auto van het merk Jeep Cherokee gekocht van de toenmalige eigenaar. Target heeft haar rechten op deze auto in 1993 overgedragen aan [B] BV. Vervolgens zijn deze rechten overgedragen aan [A] (de oorspronkelijke eiseres in deze zaak) en daarna aan Bull's Eye.
(ii) Intussen had Chrysler de auto op 24 december 1990 krachtens (in)ruil geleverd gekregen door Cavendor Corporation Nederland BV (hierna: Cavendor), die de auto feitelijk onder zich had. Chrysler heeft bij of kort na de aankoop het volledige kentekenbewijs, inclusief de destijds vereiste kopie van deel III verkregen. Het kentekenbewijs deel II stond echter op naam van Target.
(iii) Op 27 januari 1991 heeft Chrysler de auto verkocht en geleverd aan [betrokkene 1]. De complete autopapieren zijn toen aan hem ter hand gesteld en het kentekenbewijs is op zijn naam gesteld.
3.2 De vordering van [A], thans Bull's Eye, strekt tot schadevergoeding op de grond dat Chrysler onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de auto, die zij niet te goeder trouw had verkregen, aan [betrokkene 1] te verkopen en te leveren. De Rechtbank heeft [A] niet-ontvankelijk verklaard omdat niet was komen vast te staan dat [A] rechthebbende op de auto was. Het Hof heeft dat laatste na de bewijslevering ingevolge zijn tussenarrest wel bewezen geacht. Die beslissing wordt in cassatie niet bestreden. In het tussenarrest heeft het Hof [A] echter tevens opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat Chrysler bij de aankoop van de auto niet te goeder trouw was. In die bewijsopdracht is [A] naar het oordeel van het Hof niet geslaagd en op die grond is haar vordering bij het eindarrest door het Hof afgewezen.
3.3 De onderdelen 1.1-1.4 en 1.7 richten zich tegen het aan [A] geven van de bewijsopdracht met betrekking tot het ontbreken van goede trouw bij Chrysler. Nu deel II van het kentekenbewijs niet op naam van Cavendor maar van Target stond, rusten volgens Bull's Eye stelplicht en bewijslast in deze op Chrysler of had het Hof bij wijze van vermoeden moeten aannemen dat Chrysler niet te goeder trouw was en daarom de bewijsopdracht aan Chrysler moeten geven. Daarbij wijst Bull's Eye op de regel dat de verkrijger van een tweedehands auto bij betwisting van zijn goede trouw dient te stellen dat hij de autopapieren (het kentekenbewijs en de kopie van deel III van het kentekenbewijs) heeft onderzocht met het oog op de bevoegdheid van zijn voorman (HR 4 april 1986, nr. 12605, NJ 1986, 810). De onderdelen 1.5, 1.6 en 1.8-1.10 richten zich tegen het eindarrest.
3.4 Voorzover de klachten over de bewijslastverdeling betrekking hebben op de kopie van deel III van het kentekenbewijs, is van belang dat het geschil tussen partijen op dit punt de vraag betrof of Chrysler, zoals zij stelde, deze kopie bij de aankoop had gekregen van de verkoper, dan wel, zoals [A] stelde, pas na de aankoop toegezonden had gekregen door Target (met het oog op een keuring). Daarvan uitgaande geeft het oordeel van het Hof dat de bewijslast in deze op [A] rustte, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het gaat hier immers om een van de feiten waarop de stelling van [A] berustte dat Chrysler bij de verkrijging van de auto niet te goeder trouw was, welke stelling de grondslag vormde van de vordering van [A].
3.5 Ook de klacht van onderdeel 1.5 tegen de overweging in het eindarrest van het Hof dat de bewijslevering zich geheel toespitst op de kwestie van kopie deel III, faalt. In de eerste plaats is die overweging alleszins begrijpelijk, nu het debat van partijen zich op die kwestie had toegespitst. In de tweede plaats is die kwestie relevant, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen. Voorzover het onderdeel met de klacht dat het Hof aldus een te enge maatstaf heeft toegepast, bedoelt te betogen dat het Hof uitsluitend de kwestie van de kopie van deel III doorslaggevend heeft geoordeeld, mist het feitelijke grondslag, zoals volgt uit hetgeen hierna in 3.7 en 3.8 zal worden overwogen.
3.6 Het oordeel van het Hof in het eindarrest dat [A] niet heeft bewezen dat Chrysler de kopie van deel III niet van haar voorganger Cavendor maar van Target heeft gekregen, wordt in onderdeel 1.8 tevergeefs bestreden. Dit oordeel berust op de aan het Hof als feitenrechter voorbehouden waardering van het bewijs en is niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd. Dat geldt ook voor de geringe waarde die het Hof heeft gehecht aan het "kattenbelletje" waaruit volgens Bull's Eye blijkt dat de kopie van deel III door Target aan Chrysler is toegezonden.
3.7 Wat de tenaamstelling van deel II van het kentekenbewijs betreft, heeft het Hof de stelling van Chrysler niet onaannemelijk geoordeeld dat "het in de praktijk voorkomt dat, kort nadat een leasecontract is afgekocht en de geleasde auto eigendom van de voormalige lessee is geworden, deze auto aan een autohandelaar wordt verkocht en door deze aan een derde wordt doorverkocht, zonder dat in de korte periode tussen de afkoop van het leasecontract en de doorverkoop aan de derde het kenteken deel II op naam van de voormalige lessee en/of de autohandelaar wordt gesteld". Dit - feitelijke - oordeel wordt in het cassatiemiddel niet bestreden, zodat de Hoge Raad van de juistheid daarvan dient uit te gaan.
3.8 Uitgangspunt bij de beoordeling van de overige klachten is derhalve dat Chrysler bij de verkrijging van de auto (naast de overige papieren en de sleutels) de kopie van deel III van haar voorganger heeft gekregen en dat voor het feit dat deel II op naam van een ander - Target Leasing BV - stond, gelet op die naam een aannemelijke verklaring kon worden gegeven, zoals hiervoor in 3.7 omschreven. Bovendien kon degene die over de kopie van deel III beschikte, met behulp daarvan bij het postkantoor afgifte van een nieuw deel II op zijn naam verzoeken. In het licht van die omstandigheden en de - eveneens in cassatie niet bestreden - vaststelling van het Hof dat de kopie van deel III meestal in het bezit van de eigenaar blijft en niet in of bij de auto bewaard wordt, bracht het enkele feit van de andere tenaamstelling van deel II niet mee dat Chrysler gehouden was (nader) onderzoek naar de bevoegdheid van haar voorganger te doen.
3.9 Op het vorenstaande stuiten alle klachten van de onderdelen 1.1-1.9 af. Het was aan [A] feiten en omstandigheden te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen waaruit kan volgen dat Chrysler bij de verkrijging van de auto niet te goeder trouw was. Weliswaar diende Chrysler in dat verband te stellen dat zij met betrekking tot de autopapieren had voldaan aan haar onderzoekplicht met het oog op de bevoegdheid van haar voorganger (vgl. het hiervoor in 3.3 vermelde arrest van de Hoge Raad van 4 april 1986), maar onder de hiervoor in 3.8 vermelde omstandigheden geeft het kennelijke oordeel van het Hof dat zij daartoe voldoende had gesteld, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Gelet op dit een en ander heeft het Hof dan ook de bewijslast op dit punt terecht op [A] gelegd, terwijl de waardering van het geleverde bewijs in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst en die toetsing kan doorstaan.
3.10 Volgens onderdeel 1.10 is onbegrijpelijk het oordeel van het Hof dat hetgeen [A] heeft gesteld ten aanzien van een Daihatsu en een BMW, niet tot het oordeel leidt dat Chrysler ten aanzien van de Jeep waarom het hier gaat niet te goeder trouw is geweest. Dit onderdeel faalt op grond van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 24 uiteengezette redenen.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Bull's Eye in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Chrysler begroot op € 570,49 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 oktober 2002.