ECLI:NL:HR:2002:AE4252
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtmatigheid van een huiszoeking in een drugszaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in Turkije in 1965, was veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Opiumwet en had beroep in cassatie ingesteld. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat de politie zonder geldige toestemming de woning had doorzocht. De verdachte stelde dat de politie zich niet had gelegitimeerd en dat er geen bevel tot binnentreden was getoond. Bovendien was de hoofdbewoner niet aanwezig en had de aanwezige [betrokkene 2] geen geldige toestemming gegeven voor de doorzoeking.
Het Gerechtshof had echter geoordeeld dat de huiszoeking rechtmatig was, omdat de politie met toestemming van de hoofdbewoner de woning was binnengetreden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verweren van de verdediging terecht had verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat de aan het verweer ten grondslag gelegde stelling dat [betrokkene 2] niet de hoofdbewoonster was, niet aannemelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de huiszoeking met toestemming van de hoofdbewoner was geschied en dat het bewijs dus gebruikt kon worden. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de rechtmatigheid van huiszoekingen en de voorwaarden waaronder bewijs kan worden verkregen. De beslissing heeft implicaties voor de toepassing van de Opiumwet en de rechten van verdachten in strafzaken.