3.4. Onder het hoofdje "De beoordeling van het hoger beroep ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde" heeft het Hof het volgende overwogen:
"Blijkens het onder 1 tenlastegelegde, zoals dat op de voet van artikel 314a Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 18 januari 2001 op vordering van de officier van justitie is aangepast, is verdachte vervolgd ter zake van het (medeplegen van) aanwezig hebben van MDMA-tabletten - een overtreding als bedoeld in artikel 10, eerste lid onder a, Opiumwet. De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 18 april 2001 veroordeeld ter zake van dit feit en het bewezenverklaarde gekwalificeerd als een misdrijf bedoeld in artikel 10, tweede lid, Opiumwet; tevens heeft de rechtbank gevangenisstraf opgelegd. Deze misslagen kunnen evenwel niet tot een ander oordeel leiden dan dat verdachte is veroordeeld ter zake van een overtreding.
Op grond van artikel 56 lid 5 RO (oud) stond tegen een veroordeling ter zake van een dergelijke overtreding geen hoger beroep open voor verdachten die 18 jaar of ouder waren (vgl. HR 30 januari 1990, NJ 1990, 420). Bij wet van 28 oktober 1999 (Stb. 1999, 467) is (ondermeer) de Wet RO - en ook dit wetsartikel - gewijzigd. Met deze wetswijziging is beoogd de mogelijkheid tot het aanwenden van een rechtsmiddel in geval van veroordeling ter zake van overtredingen te beperken. Daartoe is ondermeer artikel 44, tweede lid, Wet RO (betreffende vonnissen van kantonrechters) herschreven. Dit artikellid luidt thans als volgt:
Tegen hun vonnissen staat hoger beroep open voor de officier van justitie en de verdachte, tenzij in de einduitspraak:
a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of
b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van honderd gulden.
Een inhoudelijk gelijke bepaling is in vrijwel identieke bewoordingen, die kennelijk aan artikel 44 lid 2 Wet RO zijn ontleend, neergelegd in artikel 56 lid 6 Wet RO. In de Memorie van Toelichting (Kamerstuk II 26 027, nr. 3, p. 25 en 26) wordt de strekking van de hier bedoelde bepaling geheel aan de hand van art. 44 Wet RO uiteengezet. Blijkbaar is beoogd met artikel 56 lid 6 Wet RO een zelfde effect te bewerkstelligen als met artikel 44 lid 2 Wet RO. Uit de Memorie van Toelichting noch uit enig ander Kamerstuk - en evenmin uit het rapport 'De toegang tot de cassatierechter' van de Commissie werkbelasting strafkamer Hoge Raad, dat aan het wetsvoorstel ten grondslag lag - blijkt dat beoogd is in het kader van deze wetswijziging een nieuwe appelmogelijkheid te creëren ter zake van de in artikel 56 lid 1 onder d bedoelde overtredingen van de Opiumwet, waar het in de onderhavige zaak over gaat. Integendeel, het betreffende wetsvoorstel strekte ertoe de mogelijkheden van appel en cassatieberoep te beperken. In dat licht beschouwd moet het totstandbrengen van een extra appelmogelijkheid als een ongerijmdheid worden opgevat, tenzij hier uitdrukkelijk melding van is gemaakt. Nu in de Kamerstukken niets is te vinden over een nieuwe appelmogelijkheid als hier bedoeld, die niettemin de consequentie zou zijn van een letterlijke lezing van het huidige artikel 56 lid 6 Wet RO, moet het er voor gehouden worden dat een dergelijke appelmogelijkheid de wetgever niet voor ogen heeft gestaan en de bewoordingen van artikel 56 lid 6 Wet RO in zoverre op een kennelijke misslag berusten. Het hof is derhalve van oordeel dat met het inwerkingtreden van het huidige artikel 56 lid 6 Wet RO geen hoger beroep is opengesteld tegen veroordelingen ter zake van overtredingen als bedoeld in artikel 56, eerste lid onder d, Wet RO. In het onderhavige geval zal het namens verdachte ingestelde hoger beroep ter zake van hetgeen onder 1 bewezen is verklaard dan ook worden verstaan als beroep in cassatie, waar ter terechtzitting in hoger beroep gebleken is dat verdachte het rechtsmiddel heeft willen aanwenden dat voor hem openstond, en zullen de stukken van het geding - voor zover deze betrekking hebben op hetgeen onder 1 bewezen is verklaard - worden doorgezonden naar de Hoge Raad."