ECLI:NL:HR:2002:AE4131
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en de gevolgen van een verkoop aan een leasemaatschappij
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 18 april 2001 werd gedaan. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, waarbij aan de belanghebbende een belastbaar inkomen van f 85.790 was opgelegd. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de Inspecteur deze aanslag, maar het Hof vernietigde deze en verlaagde het belastbaar inkomen tot f 84.836. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak, terwijl de belanghebbende een verweerschrift indiende en incidenteel beroep in cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat de door het Hof gemaakte beoordeling over de verkoop van de auto aan de leasemaatschappij niet kan worden getoetst in cassatie, omdat dit een feitelijke waardering betreft. Het Hof had geoordeeld dat de omstandigheden geen aanwijzing gaven dat de belanghebbende gedwongen was om zijn auto te verkopen, waardoor het vermogensverlies niet als kosten tot verwerving van inkomsten kon worden aangemerkt, maar als privé-vermogensverlies. De Hoge Raad verklaart het incidentele beroep van de belanghebbende ongegrond en het principale beroep van de Staatssecretaris gegrond. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en de uitspraak van de Inspecteur wordt bevestigd.
De Hoge Raad concludeert dat de maandelijkse bijdrage die de werkgeefster aan de belanghebbende in rekening bracht, voortvloeide uit de gekozen constructie van de belanghebbende en niet uit de dienstbetrekking zelf. Dit betekent dat de hogere maandelijkse bijdragen niet kunnen worden aangemerkt als negatieve opbrengsten van de dienstbetrekking. De Hoge Raad beslist dat de zaak kan worden afgedaan zonder verdere proceskostenveroordeling.