ECLI:NL:HR:2002:AE4121

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36141
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • J.W. van den Berge
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over waterschapslasten en de beoordeling van de indeling van percelen

In deze zaak heeft belanghebbende, X, beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die de aanslag in de waterschapslasten voor het jaar 1992 handhaafde. De Hoge Raad heeft eerder in een verwijzingsarrest van 22 juli 1997, nr. 31017, bepaald dat het Gerechtshof de zaak opnieuw moest beoordelen. Het Hof bevestigde echter de uitspraak van het dagelijks bestuur van het Waterschap Noord-Veluwe, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de grenzen van de rechtsstrijd heeft overschreden door niet te onderzoeken of het perceel van belanghebbende correct was ingedeeld in klasse 3 voor waterbeheersing. Dit oordeel was in strijd met het verwijzingsarrest, dat bepaalde dat de waterafvoercoëfficient als uitgangspunt diende te gelden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat het Waterschap Veluwe aan belanghebbende het griffierecht van € 72,60 moet vergoeden en dat het Waterschap verantwoordelijk is voor de proceskosten van € 1288 voor de rechtsbijstand van belanghebbende. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten van het incidentele beroep.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 14 juni 2002, en de zaak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van waterschapslasten en de indeling van percelen in verschillende klassen.

Uitspraak

Nr. 36.141
14 juni 2002
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 april 2000, nr. 581/97, betreffende na te melden aanslag in de waterschapslasten.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de waterschapslasten van het waterschap Noord-Veluwe (hierna: het Waterschap) opgelegd tot een bedrag van f 69,26, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap (hierna: het dagelijks bestuur) is gehandhaafd.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van het dagelijks bestuur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem. De uitspraak van dit hof van 26 januari 1995 is op het beroep van het dagelijks bestuur bij arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1997, nr. 31017, BNB 1997/328, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft de uitspraak van het dagelijks bestuur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Het College van Dijkgraaf en Heemraden van het Waterschap Veluwe, welk waterschap rechtsopvolger is van het Waterschap (hierna: het college), heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend en daarbij tevens het incidentele beroep beantwoord.
Het college heeft de zaak doen toelichten door mr. dr. J.H. van Gelderen, advocaat te 's-Gravenhage. Daarbij is het tweede middel in het incidentele beroep ingetrokken.
4. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de middelen en ambtshalve
4.1. Het tweede middel in het principale beroep klaagt, gelet op rechtsoverweging 3.8 van het verwijzingsarrest (HR 22 juli 1997, nr. 31017, BNB 1997/328), terecht dat het Hof op grond van zijn oordeel dat het perceel van belanghebbende ter zake van de waterbeheersing terecht en op goede gronden is ingedeeld in klasse 3, heeft nagelaten te onderzoeken of het perceel ter zake van de bemaling in klasse B dan wel klasse C valt.
4.2. Dat oordeel is het resultaat van een gedachtegang die zich niet verdraagt met het verwijzingsarrest. Immers, het Hof heeft de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing overschreden door te miskennen dat - naar volgt uit rechtsoverweging 3.3 van het verwijzingsarrest - in het geding na verwijzing als uitgangspunt diende te gelden dat de waterafvoercoëfficient niet dichter bij 1,3 liter per hectare per seconde dan bij 0,7 liter/ha/sec ligt.
4.3. Bovendien heeft het Hof verzuimd om te onderzoeken of het perceel van belanghebbende nochtans in klasse 3 behoort te worden ingedeeld op grond van de factoren die besproken zijn in rechtsoverweging 3.7 van het verwijzingsarrest.
4.4. Het eerste brengt mee dat het eerste middel in het principale beroep geen bespreking behoeft, het tweede dat het eerste middel in het incidentele beroep slaagt. De bestreden uitspraak moet worden vernietigd, en het geding moet worden verwezen opdat alsnog uitvoering wordt gegeven aan de opdracht van het verwijzingsarrest.
5. Proceskosten
Wat betreft het principale cassatieberoep zal het college worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Wat betreft het incidentele cassatieberoep acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het gerechtshof te Arnhem en voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart zowel het principale beroep als het incidentele beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het Waterschap Veluwe aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160 (€ 72,60), en
veroordeelt het college in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst het Waterschap Veluwe aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2002.