ECLI:NL:HR:2002:AE4087
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de verplichting tot ondertekening van een koopovereenkomst en eigendomsoverdracht van onroerend goed
In deze zaak heeft de verweerster in cassatie, die niet verschenen was, eiser tot cassatie gedagvaard in kort geding voor de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De verweerster vorderde dat de eiser zou worden verplicht om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis een koopovereenkomst te ondertekenen en mee te werken aan de eigendomsoverdracht van een onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] nr. [1] te [woonplaats], tegen betaling van een koopsom van ƒ 1.075.000,--. Bij niet-naleving zou een dwangsom van ƒ 25.000,-- per dag worden opgelegd. De eiser heeft de vordering bestreden, maar de President van de Rechtbank heeft op 27 juli 2000 de vordering afgewezen.
Hierop heeft de verweerster hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof heeft op 15 februari 2001 het vonnis van de President vernietigd en de vordering van de verweerster alsnog toegewezen. Tegen dit arrest heeft de eiser cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan het arrest gehecht. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.A. van der Niet. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft op 27 september 2002 het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.