ECLI:NL:HR:2002:AE3831

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36759
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • P.J. van Amersfoort
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak en belastingheffing in bungalowpark

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 oktober 2000, betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. De zaak betreft de waardering van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 1-2 te Q voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. De waarde was aanvankelijk vastgesteld op f 50.000, maar na bezwaar van belanghebbende is deze waarde verlaagd tot f 35.000 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van het college bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de bungalow, die op de gehuurde grond is geplaatst, moet worden aangemerkt als onroerend goed in de zin van artikel 3:3 BW. Dit oordeel van het Hof wordt niet als onjuist beschouwd en kan niet in cassatie worden getoetst. De Hoge Raad wijst erop dat de wetsgeschiedenis van de Gemeentewet geen ander onderscheid tussen onroerend en roerend goed voor ogen heeft gestaan dan dat van artikel 3:3 BW. De klachten van belanghebbende worden ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat er sprake is van een samenstel van onroerende zaken die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn. De Hoge Raad bevestigt dat de mogelijkheid om de bungalow en de gehuurde grond los van elkaar te verkopen niet relevant is voor de vraag of er sprake is van een samenstel van onroerende zaken. De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 7 juni 2002 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 36.759
7 juni 2002
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 oktober 2000, nr. 98/04249, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1-2 te Q voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 50.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet de waarde verminderd tot f 35.000.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende huurde van C B.V. een stuk grond, gelegen in een bungalowpark. Op deze grond is een recreatiebungalow geplaatst.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de bungalow naar verkeersopvattingen moet worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd en derhalve dient te worden aangemerkt als onroerend in de zin van artikel 3:3 BW. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 31 oktober 1997, nr. 16404, NJ 1998, 97, V-N 1997, blz. 4334, punt 24) en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Hierbij verdient opmerking dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 220 respectievelijk 221 van de Gemeentewet niet blijkt dat, zoals de klachten betogen, de wetgever voor de onroerendezaakbelastingen respectievelijk de belastingen als bedoeld in artikel 221 een ander onderscheid tussen onroerend en roerend voor ogen heeft gestaan dan dat van artikel 3:3 BW. De tegen dit oordeel gerichte klacht is derhalve ongegrond.
3.3. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat sprake is van een samenstel van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen of gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. Voorzover de tegen dit oordeel gerichte klachten voortbouwen op de hiervoor in 3.2 ongegrond bevonden klacht, moeten zij hetzelfde lot delen. Zij falen ook voorzover zij betogen dat de bungalow en de gehuurde grond niet naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren omdat zij los van elkaar kunnen worden verkocht. Of de bungalow en de gehuurde grond al dan niet los van elkaar kunnen worden verkocht, is immers niet van belang voor het antwoord op de vraag of sprake is van een samenstel als bedoeld in artikel 16, lid 1, letter d, van de Wet waardering onroerende zaken (vgl. HR 28 september 2001, nr. 36224, BNB 2001/403).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2002.