ECLI:NL:HR:2002:AE3386

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/296HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staat der Nederlanden tegen de Maatschap en [eiser] inzake ruilverkaveling

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarbij de Staat der Nederlanden en de Landinrichtingscommissie (LiC) de Maatschap en [eiser] hebben gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen. De eis van de Staat en de LiC was gericht op betaling van een bedrag van ƒ 33.751,37, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De Maatschap en [eiser] hebben verweer gevoerd en een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld tegen de Staat. De Rechtbank heeft de Maatschap c.s. toegelaten tot bewijslevering, waarna hoger beroep is ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Het Hof heeft zich bevoegd verklaard en de vordering van de LiC niet-ontvankelijk verklaard, maar het vonnis van de Rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling.

Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen en [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 13 september 2002 en is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

13 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/296HR
WS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - en de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling [woonplaats], gevestigd te Groningen, hierna: de LiC, hebben bij exploit van 24 februari 1995 de Maatschap [A], gevestigd te [woonplaats], verder te noemen: de Maatschap, samen met eiser tot cassatie, [eiser], verder te noemen: [eiser], en [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], verder te noemen: [betrokkene 1], dan wel allen tezamen: de Maatschap c.s., gedagvaard voor de Rechtbank te Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Maatschap c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan de Staat en de LiC te betalen (a) een bedrag van ƒ 33.751,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 1991 tot aan de dag der algehele voldoening, en (b) ƒ 3.247,57 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten.
De Maatschap c.s. hebben bij conclusie van antwoord geconcludeerd dat de Rechtbank zich onbevoegd zou verklaren, de dagvaarding nietig zou verklaren, dan wel de Staat en LiC niet-ontvankelijk zou verklaren in hun eis, althans deze eis aan hen zou ontzeggen, dan wel deze eis zou afwijzen.
Voorts heeft [eiser] een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld, hiertoe strekkende dat bij vonnis, voorzover mogelijk bij voorraad uitvoerbaar, de Staat wordt veroordeeld tot betaling van ƒ 16.564,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 1995, subsidiair zoveel minder als in conventie onverrekend is gebleven.
De Staat en de LiC hebben vervolgens bij conclusie van repliek in conventie voorwaardelijk (de grondslag van) de eis gewijzigd en vermeerderd, terwijl voorts de Staat bij die conclusie in voorwaardelijke reconventie de vordering heeft bestreden.
De Maatschap c.s. hebben bij conclusie van dupliek in conventie zich verzet tegen de wijziging c.q. vermeerdering van (de grondslag van) de eis, terwijl voorts [eiser] in voorwaardelijke reconventie zijn eis heeft vermeerderd tot betaling van ƒ 16.564,44 aan hoofdsom, subsidiair zoveel minder als in conventie onverrekend is gebleven, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 1991, alsmede tot betaling van ƒ 1.946,32, althans een bedrag ter grootte van 10% (excl. 17,5% BTW) van de hoofdsom aan kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 1995.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 april 1997 in conventie de Maatschap c.s. tot bewijslevering toegelaten en zowel in conventie als in voorwaardelijke reconventie iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis hebben de Maatschap c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Bij memorie van grieven hebben zij gevorderd dat het Hof voormeld vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zich onbevoegd zal verklaren van de rechtsvordering van de Staat en de LiC in conventie in eerste aanleg kennis te nemen, dan wel de Staat en de LiC niet-ontvankelijk zal verklaren in hun rechtsvordering, dan wel hun vordering af te wijzen althans deze aan hen te ontzeggen.
Bij arrest van 21 juni 2000 heeft het Hof zich bevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, de LiC niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen de Maatschap c.s. en het vonnis van de Rechtbank van 11 april 1997 vernietigd uitsluitend voorzover aan de Maatschap en aan [betrokkene 1] bewijslevering is opgedragen als omschreven in het dictum van dat vonnis in conventie onder 1, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de Staat jegens de Maatschap en [betrokkene 1] afgewezen, het vonnis waarvan beroep voor het overige bekrachtigd, en de zaak naar de Rechtbank te Groningen verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft alleen [eiser] in de procedure tegen de Staat beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 16 mei 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 506,96 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en A.G. Pos, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 13 september 2002.