ECLI:NL:HR:2002:AE3377

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/015HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het vonnis van de Rechtbank inzake loonvordering en functiewaardering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen DELTA TRANSPORT INTERNATIONAL B.V. (DTI) en [verweerder]. De zaak betreft een loonvordering van [verweerder], die in dienst was bij DTI als luchtvrachtexpediteur. [Verweerder] vorderde betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag en overuren, die hij meende te zijn misgelopen door een verkeerde inschaling in de functieloonschaal. De Kantonrechter te Rotterdam had de vordering van [verweerder] afgewezen, maar de Rechtbank te Rotterdam vernietigde dit vonnis en veroordeelde DTI tot betaling van een bedrag van ƒ 17.317,49 bruto, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente.

DTI ging in cassatie tegen het vonnis van de Rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de bepalingen van de CAO niet correct had geïnterpreteerd. De Hoge Raad stelde vast dat de CAO, die algemeen verbindend was verklaard, bepalingen bevatte die de aanspraken van werknemers op salaris in verband met functiewaardering reguleerden. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van correcte functiewaardering en de gevolgen daarvan voor de salarisbepaling van werknemers. De zaak illustreert ook de rol van de CAO in het waarborgen van de rechten van werknemers met betrekking tot hun salaris en functiewaardering.

Uitspraak

20 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/015HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DELTA TRANSPORT INTERNATIONAL B.V., gevestigd te Haarlemmermeer,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.G. Castermans,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 22 september 1998 eiseres tot cassatie - verder te noemen: DTI - gedagvaard voor de Kantonrechter te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, DTI te veroordelen tot betaling van:
A. een bedrag ad ƒ 17.317,49 bruto ter zake van achterstallig loon, vakantietoeslag en overuren;
B. de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ad 50%;
C. de wettelijke rente ex art. 6:119 BW;
D. de buitengerechtelijke incassokosten ad 15%.
DTI heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 23 juni 1999 de vordering van [verweerder] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam. Bij memorie van grieven heeft [verweerder] zijn eis gewijzigd en aangevuld met een vordering:
subsidiair het vonnis van de Kantonrechter te vernietigen onder aanvulling van de gronden en alsnog de gevorderde overuren en vakantietoeslag toe te wijzen conform functieloonschaal D5 ter grootte van ƒ 2.757,59 bruto;
meer subsidiair het vonnis van de Kantonrechter te vernietigen onder aanvulling van de gronden en alsnog de gevorderde overuren toe te wijzen ter grootte van ƒ 340,90 bruto, telkens te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
Bij vonnis van 28 september 2000 heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter waarvan beroep vernietigd en opnieuw rechtdoende DTI veroordeeld tot betaling van ƒ 17.317,49 bruto terzake achterstallig loon, vakantietoeslag en overuren, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente telkens vanaf de vervaldag van de verschuldigde termijn tot de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad 15% over de hoofdsom.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft DTI beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor DTI mede door mr. W.I. Wisman, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] is op 12 oktober 1987 als luchtvrachtexpediteur bij DTI in dienst getreden, welk dienstverband heeft geduurd tot 15 september 1997. Op de arbeidsovereenkomst was de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de CAO) van toepassing.
(ii) Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst is [verweerder] ingeschaald in de hoogste trede van functieloonschaal C. Eén van zijn collega's heeft op 26 juni 1996 schriftelijk gemeld dat zijn werkzaamheden - inhoudelijk gelijk aan die van [verweerder] - inschaling in de hogere functieloonschaal D rechtvaardigden.
(iii) In de CAO is de Stichting Functiewaardering voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: Fuwa Wegvervoer) vermeld, die als hoofdtaak heeft het bevorderen van de indeling van functies in het beroepsgoederenvervoer over de weg overeenkomstig het in de CAO neergelegde systeem van functiewaardering.
(iv) DTI heeft Fuwa Wegvervoer benaderd over de inschaling van [verweerder] en diens collega ('s); Fuwa Wegvervoer kwam in 1998 tot de bevinding dat het om een 'D-functie' ging.
(v) Art. 19 B, aanhef en onder a, van de sedert 1 januari 1997 van kracht zijnde versie van de CAO betreft de correctie van verkeerde inschaling en luidt:
"Een verkeerde inschaling zal worden hersteld door herinschaling in de juiste functieloonschaal.
a. Indien de herinschaling een indeling in een hogere functieloonschaal tot gevolg heeft zal deze ingaan op het tijdstip van de schriftelijke melding door de werknemer.
b. (...)"
Deze bepaling stond ook al in de CAO's die golden in de voor deze procedure van belang zijnde jaren (1992-1997), zij het dat in de loop der jaren de nummering is gewijzigd.
(vi) In verband met de onder iv vermelde bevinding van Fuwa Wegvervoer heeft DTI alsnog het bij functieloonschaal D, trede 4, behorende salaris aan [verweerder] uitbetaald en wel vanaf 1 juli 1996. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat dit uit coulance geschiedde omdat [verweerder], anders dan zijn collega, een schriftelijke melding achterwege had gelaten.
(vii) De CAO voorziet in een beroepsprocedure voor het geval de werkgever en de werknemer het niet eens worden over de functie-indeling (art. 20 van voornoemde versie van de CAO). De werknemer kan zijn bezwaar dan schriftelijk voorleggen aan Fuwa Wegvervoer. In dat geval is de datum van indiening van het bezwaar bepalend voor de indeling in de juiste functieloonschaal.
3.2 [Verweerder] heeft gevorderd, samengevat, dat DTI hem ƒ 17.317,49 bruto zal betalen terzake van achterstallig loon, vakantietoeslag en overuren over de periode van oktober 1992 tot en met september 1997. De Kantonrechter heeft de vordering van [verweerder] afgewezen, daarbij oordelende dat het met de aanspraken vanaf 26 juni 1996 corresponderende bedrag reeds door DTI was voldaan en dat de aanspraken op salariëring volgens loonschaal D niet verder teruggaan dan tot 26 juni 1996.
De Rechtbank heeft het vonnis van de Kantonrechter vernietigd en DTI veroordeeld tot, in hoofdzaak, betaling van ƒ 17.317,49.
3.3 In rov. 4.4 heeft de Rechtbank tot uitgangspunt genomen dat de werkzaamheden van [verweerder] bij DTI vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst geen wijziging hebben ondergaan, nu deze door [verweerder] ingenomen stelling niet (langer) weersproken is. Onderdeel 1 klaagt dat dit oordeel onbegrijpelijk is. Daarbij wijst DTI op haar stelling bij dupliek in eerste aanleg dat [verweerder] bij zijn indiensttreding is ingedeeld in functieloonschaal C, gelet op de door hem te verrichten werkzaamheden, en pas in 1996 van de zijde van een collega een functiewaarderingsonderzoek is verzocht in verband met de door deze op dat moment te verrichten werkzaamheden. Voorts heeft DTI in hoger beroep, aldus de klacht, uitdrukkelijk betwist, dat [verweerder] bij indiensttreding al in functiegroep D had dienen te worden ingeschaald, en gesteld dat er kennelijk een verzwaring van de uitgeoefende functie heeft plaatsgevonden.
Kennelijk heeft de Rechtbank de hiervoor weergegeven stellingen van DTI, waarop het onderdeel berust, niet als een (voldoende) gemotiveerde betwisting van de desbetreffende stellingen van [verweerder] aangemerkt. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en kan voor het overige, nu het berust op de aan de Rechtbank als feitenrechter voorbehouden uitleg van de gedingstukken, niet op juistheid worden getoetst. Het onderdeel faalt derhalve.
3.4 De Rechtbank heeft in rov. 4.6 de vraag opgeworpen of de bepalingen van de CAO inzake correctie van verkeerde inschaling afbreuk doen aan het beginsel dat een werknemer als [verweerder] ingevolge de CAO aanspraak kan maken op aanvulling van zijn salaris tot het bedrag dat overeenkomt met de functieschaal waarin hij ingedeeld had behoren te worden. De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat dit niet het geval is. Daartoe heeft de Rechtbank in rov. 4.6.a een onderscheid gemaakt tussen artikelen die betrekking hebben op het moment waarop de indeling in een hogere functieloonschaal plaatsvindt en artikelen die betrekking hebben op het moment vanaf wanneer de werknemer op het met die hogere inschaling corresponderende loon aanspraak kan maken. Volgens de Rechtbank - rov. 4.6.b - is het moment vanaf wanneer de werknemer op het hogere loon aanspraak kan maken, niet begrepen in art. 19 B, onder a, van de CAO.
3.5 Bij de beoordeling van onderdeel 2, dat een rechtsklacht tegen het hiervoor in 3.4 weergegeven oordeel bevat, moet worden vooropgesteld dat de CAO, voor zover van belang, voor de gehele periode waarop de onderhavige zaak betrekking heeft, algemeen verbindend is verklaard. De bepalingen van de CAO hebben daarom te gelden als recht in de zin van art. 79 RO.
De klacht slaagt. De tekst van de CAO biedt geen grond voor het maken van een onderscheid tussen het "ingaan" van een herinschaling als zodanig en het aanvangen van de aanspraken van de werknemer op het bijbehorende salaris. De bepalingen in het hoofdstuk van de CAO waarin art. 19 staat, gaan vrijwel uitsluitend over het salaris waarop de werknemer in verband met zijn functieindeling en ervaringsjaren recht heeft, en de salarisaanspraak is zo niet het enige dan toch verreweg het belangrijkste gevolg van de indeling in een functieloonschaal. De uitleg dat art. 19, dat anders niet of nauwelijks een zinvolle betekenis zou hebben, ook daarop betrekking heeft, ligt dan ook voor de hand. Dit een en ander brengt mee dat volgens de CAO het tijdstip van schriftelijke melding door de werknemer ook betrekking heeft op het moment waarop de werknemer aanspraak kan maken op het met die hogere inschaling corresponderende loon.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 28 september 2000;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van DTI begroot op € 183,71 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren, A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 september 2002.