ECLI:NL:HR:2002:AE3374

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/022HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over eigendomsoverdracht en vorderingen van erfgenamen

In deze zaak heeft verweerster in cassatie, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Grabandt, de gezamenlijke erfgenamen van erflaatster gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden. De vordering betrof de eigendomsoverdracht van een pand aan verweerster, waarbij de erven A en B werden aangesproken om mee te werken aan de overdracht. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis de zaak naar de rol verwezen en uiteindelijk in een eindvonnis van 22 april 1993 de primaire vordering toegewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat in verschillende tussenarresten de zaak heeft behandeld en uiteindelijk de vonnissen van de Rechtbank heeft bekrachtigd in een arrest van 23 augustus 2000.

Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de arresten van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en heeft de kosten van het geding in cassatie aan eiser opgelegd. De uitspraak is gedaan op 20 september 2002 door de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers en P.C. Kop, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

20 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/022HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 31 augustus 1990 de gezamenlijke erfgenamen van [erflaatster], te dezer zake domicilie hebbende ten huize van eiser tot cassatie in diens hoedanigheid van executeur-testamentair - verder te noemen: de erven [A] dan wel [B] - gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden en primair gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de erven [A] te veroordelen tegen betaling van ƒ 70.000,-- door [verweerster] aan de erven [A] mede te werken aan de eigendomsoverdracht van het pand [c-straat] nr. [1] (thans nr. [2]) te [woonplaats] aan [verweerster] en wel zo dat de erven [A] op eerste verzoek van de door [verweerster] aan te wijzen notaris medewerken aan het verlijden van de terzake op te maken transportakte, zulks op straffe van verbeurte van een direct opeisbare boete van ƒ 100.000,--, alsmede indien de erven [A] nalatig blijven hieraan te voldoen een boete van ƒ 10.000,-- per dag voor elke dag dat zij in gebreke blijven.
Bij conclusie van repliek heeft [verweerster] haar eis vermeerderd en subsidiair gevorderd vier in deze conclusie genoemde erven [A] hoofdelijk te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 15.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 1991, zijnde de een bevrijd door de betaling van de ander.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 25 juli 1991 de zaak naar de rol verwezen voor uitlating aan de zijde van [eiser] en bij tussenvonnis van 5 maart 1992 [eiser] bewijslevering opgedragen. Na niet-gehouden enquête heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 22 april 1993 de primaire vordering toegewezen en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de drie vermelde vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij tussenarrest van 6 september 1995 heeft het Hof [verweerster] tot bewijslevering toegelaten en bij tussenarrest van 10 april 1996 de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen over een in te stellen deskundigenonderzoek. Vervolgens heeft het Hof bij tussenarrest van 9 oktober 1996 een comparitie van partijen gelast en bij tussenarrest van 24 september 1997 een deskundigenonderzoek bevolen en daartoe vragen geformuleerd. Na deskundigenbericht heeft het Hof bij arrest van 23 augustus 2000 de vonnissen van de Rechtbank waarvan beroep bekrachtigd.
De arresten van het Hof van 10 april 1996 en 23 augustus 2000 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het Hof van 10 april 1996 en 23 augustus 2000 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 september 2002.