ECLI:NL:HR:2002:AE2746
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging na belastingboetes
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Turkije in 1966, was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk niet nakomen van verplichtingen uit de Coördinatiewet sociale verzekering en het onjuist en onvolledig doen van belastingaangiften. De verdediging voerde aan dat de verdachte al gestraft was door de belastingdienst en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de strafvervolging. Het Hof had dit verweer verworpen, met de overweging dat de wetgever terugwerkende kracht had onthouden aan artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en dat de verdachte niet twee keer voor hetzelfde feit kon worden gestraft.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdediging niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de wetgever geen terugwerkende kracht had verleend aan de nieuwe regeling in de AWR. Bovendien werd vastgesteld dat de verdediging onvoldoende had aangetoond dat de verdachte niet twee keer voor hetzelfde feit gestraft kon worden, aangezien de wetgeving hierover duidelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak en verwierp het beroep.
Deze uitspraak benadrukt de scheiding tussen belastingrecht en strafrecht, en bevestigt dat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging niet automatisch vervalt door eerdere belastingboetes. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in gevallen waar belasting- en strafrechtelijke aansprakelijkheid samenkomen.