ECLI:NL:HR:2002:AE2646

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02264/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte op 1 maart 2001 was veroordeeld voor meerdere feiten die in strijd zijn met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1940 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'De Dordtse Poorten', heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof beoordeeld en vastgesteld dat de klachten die in de schriftuur zijn gepresenteerd, niet door de raadsman zijn ingediend, maar door de verdachte zelf. Hierdoor kunnen deze klachten niet worden meegenomen in de beoordeling van de cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, zonder dat er grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest is uitgesproken op 18 juni 2002 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier.

Uitspraak

18 juni 2002
Strafkamer
nr. 02264/01
HJH/AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 maart 2001, nummer 22/002439-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 21 september 2000 - de verdachte ter zake van feit 1. "medeplegen van het opzettelijk uitlokken van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod; en medeplegen van het opzettelijk uitlokken van: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod", feit 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" en feit 3. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat
de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de schriftuur
3.1. De toelichting op de in de schriftuur onder III, IV, V en VI gepresenteerde middelen vangt als volgt aan:
"Nu rekwirant zelf niet meer in de mogelijkheid is onder de huidige wetgeving om cassatiemiddelen in te dienen, wil rekwirant graag het navolgende in deze schriftuur van zijn raadslieden naar voren brengen, waardoor deze klachten voldoen aan de eisen die de huidige wet daaraan stelt."
3.2. Uit deze toelichting moet worden afgeleid dat de als middelen III, IV, V en VI aangeduide klachten door de verdachte zelf zijn opgesteld en dat de opstellers van de schriftuur daarvoor niet de verantwoordelijkheid nemen. Bedoelde klachten kunnen daarom niet worden aangemerkt als door een raadsman ingediende middelen van cassatie in de zin van art. 437, tweede lid, Sv en moeten derhalve buiten bespreking blijven.
4. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 18 juni 2002.