ECLI:NL:HR:2002:AE2639
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake belastingfraude en valsheid in geschrift
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor belastingfraude en valsheid in geschrift. Het Gerechtshof had de verdachte ter zake van meerdere feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft op 7 juni 2000 beroep in cassatie ingesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, en tot vermindering van die straf.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat het middel terecht was voorgesteld, wat resulteerde in een strafvermindering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar elf maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Hoge Raad oordeelde verder dat de verzoeken van de raadsvrouw van de verdachte, die niet uitdrukkelijk was gemachtigd om de verdediging te voeren, niet in behandeling hadden hoeven worden genomen. Dit was in strijd met het wettelijke systeem, en de Hoge Raad concludeerde dat de raadsman niet bevoegd was om buiten de toegestane onderwerpen op te treden. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, vooral met betrekking tot de waarborgen van de verdediging en de redelijke termijn in strafzaken.