ECLI:NL:HR:2002:AE2381

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/320HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van Farmerhoeve B.V. tegen de erven van [betrokkene 1] inzake vorderingen en bevoegdheid van de Rechtbank

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van Farmerhoeve B.V. tegen de erven van [betrokkene 1]. De zaak begon met een vordering van Farmerhoeve bij de Rechtbank te Leeuwarden op 19 maart 1996, waarin zij [betrokkene 1] verzocht te betalen voor een bedrag van ƒ 31.029,06, vermeerderd met wettelijke rente. [Betrokkene 1] heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 30.058,79 gevorderd. Tijdens de procedure heeft Farmerhoeve verschillende verzoeken ingediend, waaronder een exceptie van onbevoegdheid en een verzoek tot niet-ontvankelijkheid van [betrokkene 1]. De Rechtbank heeft zich uiteindelijk bevoegd verklaard en de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen. Na het overlijden van [betrokkene 1] op 8 november 1997, hebben de erven [betrokkene 1] de procedure geschorst. Farmerhoeve heeft vervolgens een dagvaarding tot hervatting van het geding uitgebracht. De Rechtbank heeft in tussenvonnissen verschillende beslissingen genomen, waaronder het gelasten van een comparitie van partijen.

Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft op 28 juni 2000 het vonnis van de Rechtbank vernietigd voor zover het betrekking had op de vordering van Farmerhoeve met betrekking tot de hengst Farmer. Het Hof heeft de zaak terugverwezen naar de Rechtbank voor verdere behandeling. Farmerhoeve heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De erven [betrokkene 1] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de zaak is toegelicht door hun advocaat. De Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en Farmerhoeve veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 438,90 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan op 12 juli 2002 door de raadsheren C.H.M. Jansen, A.G. Pos en P.C. Kop, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

12 juli 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/320HR
WS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
FARMERHOEVE B.V., gevestigd te Oss,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A. Vijftigschild,
t e g e n
[Verweerster], zowel pro se als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kinderen
[kind 1], [kind 2] en [kind 3], allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Farmerhoeve - heeft bij exploit van 19 maart 1996 [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], - verder te noemen: [betrokkene 1] - gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [betrokkene 1] te veroordelen om aan Farmerhoeve te betalen een bedrag van ƒ 31.029,06, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 28.063,22 vanaf 15 maart 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.
[Betrokkene 1] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd Farmerhoeve te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van ƒ 30.058,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 1996.
Farmerhoeve heeft ter rolzitting van 19 februari 1997 zowel in conventie als in reconventie een incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid genomen en, indien de Rechtbank zich bevoegd mocht achten, in reconventie verzocht [betrokkene 1] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze procedure aan te houden opdat het oordeel van de arbitragecommissie kan worden verkregen.
Bij conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie heeft Farmerhoeve voorts haar eis in conventie verminderd met ƒ 8.000,-- en, met inbegrip van deze vermindering, vermeerderd tot een bedrag van ƒ 847.350,48 en in reconventie:
1. de Rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren tot kennisneming van de bij reconventie ingestelde vorderingen;
2. indien de Rechtbank zich terzake bevoegd mocht verklaren, haar verzocht [betrokkene 1] niet-ontvankelijk te verklaren in diens vorderingen aangezien die, conform het reglement dat de rechtsverhouding van partijen bepaalt, te laat zijn ingesteld;
3. indien de Rechtbank [betrokkene 1] in diens vorderingen ontvankelijk acht, haar verzocht [betrokkene 1] die vorderingen te ontzeggen althans die vorderingen af te wijzen;
4. voorzover de Rechtbank enige vordering van [betrokkene 1] mocht toewijzen, haar verzocht het aldus toegewezen bedrag te beperken tot ƒ 91,38, in welk geval Farmerhoeve zich beroept op compensatie van haar vordering in conventie met laatstbedoeld bedrag, althans met het bedrag dat de Rechtbank mocht toewijzen.
Na verweer door [betrokkene 1] in het incident heeft de Rechtbank zich bij vonnis van 2 juli 1997 in conventie bevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen en zowel in conventie als in reconventie de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Voorts heeft de Rechtbank zich bij vonnis van 22 oktober 1997 in reconventie bevoegd verkaard van de vordering in reconventie kennis te nemen en zowel in conventie als in reconventie de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Wegens overlijden van [betrokkene 1] op 8 november 1997 hebben verweerders in cassatie - verder te noemen: de erven [betrokkene 1] - bij exploit van 2 februari 1998 aan Farmerhoeve schorsing van de onderhavige procedure aangezegd.
Bij exploit van 23 februari 1998 heeft Farmerhoeve een dagvaarding tot hervatting van het geding uitgebracht en aan de erven [betrokkene 1] betekend.
Nadat de erven [betrokkene 1] zich hadden verzet tegen de vermeerdering door Farmerhoeve van haar eis in conventie, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 10 juni 1998 in conventie het verzet ongegrond verklaard en zowel in conventie als in reconventie de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Bij tussenvonnis van 6 januari 1999 heeft de Rechtbank vervolgens zowel in conventie als in reconventie een comparitie van partijen gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen het tussenvonnis van 6 januari 1999 heeft Farmerhoeve hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 28 juni 2000 heeft het Hof het in conventie gewezen vonnis van de Rechtbank van 6 januari 1999 vernietigd voorzover daarbij in rov. 6.4 tot en met 6.6 is overwogen dat het beroep van de erven [betrokkene 1] op het vervalbeding gegrond is met als gevolg dat de vordering van Farmerhoeve, voorzover deze betrekking heeft op de hengst Farmer, (ten volle) zal worden afgewezen. Voorts heeft het Hof bij genoemd arrest het beroepen vonnis, voorzover gewezen tussen Farmerhoeve en de erven [betrokkene 1], voor het overige bekrachtigd en de zaak ter verdere berechting teruggewezen naar de Rechtbank te Leeuwarden.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Farmerhoeve beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaardingen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De erven [betrokkene 1] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De erven [betrokkene 1] hebben de zaak doen toelichten door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Farmerhoeve in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de erven [betrokkene 1] begroot op € 438,90 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 juli 2002.