3.2.2 Het Hof heeft, met vernietiging van het vonnis van de Rechtbank, MNOGB veroordeeld tot vergoeding van de helft van de door [verweerder] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat. Het Hof heeft daaraan, samengevat weergegeven en voorzover in cassatie van belang, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
(1) Het gaat hier om de overgang van een melkquotum dat samenhangt met pachtgrond die aan de verpachter terug wordt overgedragen. Hierop is niet, zoals de Rechtbank had aangenomen, art. 16 maar art. 19 van de Beschikking superheffing 1988 van toepassing.
(2) Het verwijt van [verweerder] aan het adres van MNOGB betreffende een onjuiste constructie, een onjuist advies en onzorgvuldige begeleiding ten aanzien van de overdracht van het melkquotum is terug te brengen tot het verwijt dat MNOGB onvoldoende verband heeft gelegd tussen het volmelken door [verweerder] van het (resterende) onverhuurde deel van het quotum enerzijds en de ingangsdatum van de pachtovereenkomst anderzijds en dat MNOGB zich niet ervan heeft vergewist of na de ingangsdatum van de pachtovereenkomst nog wel door [verweerder] was gemolken.
(3) Het standpunt van MNOGB en de mededeling daarvan aan [verweerder] dat [verweerder] het resterende deel van het quotum kon volmelken zo snel als hij wilde, is onjuist. [Verweerder] verwijt MNOGB terecht dat zij geen verband heeft gelegd tussen het volmelken van het quotum en de ingangsdatum van het pachtcontract.
(4) Immers, indien een (rechts)persoon (in een bepaalde periode) in het geheel geen melk (meer) produceert, kan niet worden gezegd - zoals art. 19 lid 5, tweede alinea, Beschikking superheffing 1988 vereist - dat deze persoon een bepaald stuk pachtgrond (in diezelfde periode) daadwerkelijk voor de melkproductie heeft gebruikt, ook al wordt op die pachtgrond jongvee geweid en kan het weiden van (nog geen melk producerend) jongvee (in beginsel, zo is tussen partijen in confesso) worden aangemerkt als het gebruik van de grond voor melkproductie.
(5) Nog daargelaten dat het aan [betrokkene 2] tijdelijk overgedragen melkquotum niet samenhing met de pachtgrond in [plaats B] omdat de exploitatie van die pachtgrond niet aan de toekenning van dat melkquotum heeft bijgedragen en de aanspraak van [betrokkene 2] op het overgedragen melkquotum reeds daarom niet had kunnen worden erkend - partijen zwijgen hierover -, kon dat tijdelijk overgedragen melkquotum niet met de pachtgrond in [plaats B] gaan samenhangen (en vervolgens op grond van art. 19 lid 5, tweede alinea, van de Beschikking superheffing 1988 bij terugoverdracht van de pachtgrond op de verpachter [betrokkene 2] overgaan), omdat door de beëindiging van de melkproductie vóór de ingang van het (door de grondkamer goedgekeurde) pachtcontract, tussen de melkproductie van [verweerder] en die pachtgrond in [plaats B] geen verband is ontstaan.
(6) Dit betekent dat de aanspraak van [betrokkene 2] op het aan hem overgedragen melkquotum nooit had kunnen worden erkend. De stelling van MNOGB, dat die erkenning wel mogelijk was, indien [verweerder] zich zou hebben beroepen op art. 19 lid 6 van de Beschikking superheffing 1988, omdat [verweerder], die zijn bedrijf volledig heeft gestaakt, de pachtgrond in [plaats B] gedurende enig jaar sinds 1 april 1984, te weten vanaf mei 1991, voor melkproductie op zijn bedrijf in gebruik heeft gehad, gaat niet op. [Verweerder] heeft de pachtgrond weliswaar feitelijk vanaf mei 1991 enige maanden gebruikt, maar niet op basis van een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst, terwijl goedkeuring voor toepassing van art. 19 nu juist is vereist.
(7) Het was derhalve van cruciaal belang dat [verweerder] nog melk produceerde na aanvang van het pachtcontract en MNOGB heeft dat niet onderkend. MNOGB was aanwezig bij de notaris toen de akte van de pachtovereenkomst werd gepasseerd. De datum van ingang van die overeenkomst werd ter plaatse vervroegd van het aanvankelijk overeengekomen tijdstip van 15 augustus 1991 naar 1 augustus 1991.
In aanmerking genomen dat
- MNOGB wist dat [verweerder] zijn bedrijf wilde beëindigen en naar België zou vertrekken,
- zij aan [verweerder] had meegedeeld dat deze het resterende deel van het quotum kon volmelken zo snel als hij wilde,
- zij voor de overdracht van het melkquotum een constructie in een ingewikkelde materie had voorgesteld en
- zij een dergelijke transactie behoorlijk diende te begeleiden,
had zij zich ervan moeten vergewissen of [verweerder] vanaf 1 augustus 1991 nog melk had geproduceerd. Door dit na te laten is zij tekortgeschoten in haar verplichting deze transactie zorgvuldig te begeleiden.
(8) De schade is evenwel mede een gevolg van aan [verweerder] toe te rekenen omstandigheden, aangezien, naar was komen vast te staan, [verweerder] wist dat voor een goed verloop van de transactie in elk geval óók vereist was dat hij na aanvang van het pachtcontract nog melk produceerde en, toen bij de bijeenkomst bij de notaris de definitieve ingangsdatum van de pacht werd vastgesteld, [verweerder] ook zelf had moeten begrijpen dat hij dan niet aan de eis voldeed, dat na de aanvang van het pachtcontract nog melk werd geproduceerd. Op grond hiervan moet de vergoedingsplicht van MNOGB ten opzichte van [verweerder] in verband met de mate waarin de van MNOGB respectievelijk [verweerder] toe te rekenen omstandigheden aan de gestelde schade hebben bijgedragen, worden verminderd tot vijftig procent.
(9) Het Hof verwierp evenwel de overige stellingen die MNOGB had aangevoerd ten betoge dat [verweerder] de gestelde schade geheel en al aan zichzelf heeft te wijten.
(9.a) Het beroep dat MNOGB in dit verband heeft gedaan op de omstandigheid dat [verweerder] de districtsbureauhouder heeft gemeld dat hij vóór de ingang van het pachtcontract de melkproductie had beëindigd, terwijl er volgens MNOGB niets aan de hand zou zijn geweest indien [verweerder] had gezwegen, verwierp het Hof op de grond dat MNOGB aan [verweerder] niet kan verwijten dat hij tegenover de districtsbureauhouder de waarheid heeft gesproken.
(9.b) Evenmin kan MNOGB [verweerder] verwijten dat hij de overdracht heeft laten afspringen op de gestelde mededeling van de districtsbureauhouder dat deze de aanspraak op het melkquotum niet zou erkennen en dat hij na die mededeling niet (na een beslissing te hebben gevraagd en verkregen) de bezwaar- en beroepprocedures heeft gevolgd. Deze waren immers, gelet op 's Hofs hiervoor onder (4) t/m (6) weergegeven overwegingen, gedoemd te mislukken.
(9.c) De stelling dat [verweerder] zelf heeft beslist zich als melkveehouder uit te schrijven, terwijl MNOGB nu juist had geadviseerd het bedrijf met het weiden van jongvee op de pachtgrond voort te zetten, verwierp het Hof op de grond dat beslissend voor de vraag of de pachtgrond in [plaats B] voor de melkproductie werd gebruikt, was of het bedrijf bij aanvang van de pachtovereenkomst nog melk produceerde, dat dit niet het geval was en dat derhalve niet van belang was dat [verweerder] bij aanvang van het pachtcontract niet meer als melkveehouder stond ingeschreven.