ECLI:NL:HR:2002:AE2254

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36915
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot dividenden uit aanmerkelijk belang

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X te Z (Engeland) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 januari 2001, nr. P 99/3707, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.359.253, waarvan ƒ 80.000.000 is belast naar een tarief van 25%. Na bezwaar is de aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat dividenden, zoals in deze zaak, onder de term 'welke inkomsten dan ook' vallen zoals bedoeld in artikel 27, lid 1, van het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De Hoge Raad oordeelt dat er geen onderscheid gemaakt hoeft te worden tussen dividenden uit aandelen die een aanmerkelijk belang vormen en andere dividenden. De term 'voordelen' in de Nederlandse wetgeving heeft enkel betekenis voor de wijze van belastingheffing en niet voor de toepassing van het verdrag.

De Hoge Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2002.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 36.915
3 mei 2002
JMH
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Engeland) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 januari 2001, nr. P 99/3707, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.359.253, waarvan ƒ 80.000.000 is belast naar een tarief van 25%, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 25 oktober 2001 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1.Het Hof heeft geoordeeld dat onder 'welke inkomsten dan ook' als bedoeld in artikel 27, lid 1, van het belastingverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk (Trb. 1980, 205; hierna: het Verdrag) mede moeten worden begrepen dividenden als de onderhavige, welke zijn getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen en welke op de voet van de artikelen 49, lid 1, aanhef en letter b, en 20a, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997) als winst uit aanmerkelijk belang in de inkomsten-belasting worden betrokken.
3.2. Artikel 27, lid 1, van het Verdrag geeft een regel voor het geval waarin op grond van enige andere bepaling van het Verdrag vermindering moet worden verleend van Nederlandse belasting over welke inkomsten dan ook. Het lijdt geen twijfel dat dividenden onder die inkomsten mede moeten worden begrepen. In geen enkele bepaling van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt al naar gelang dividenden wel of niet worden getrokken uit aandelen die een aanmerkelijk belang vormen in de zin van de Nederlandse Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Aan artikel 27 van het Verdrag valt geen aanknopingspunt te ontlenen voor de opvatting dat voor de toepassing van alleen die bepaling dat onderscheid wel moet worden gemaakt. De omstandigheid dat in artikel 20a van de Wet voor dividenden die uit een aanmerkelijk belang worden getrokken, de term "voordelen" wordt gebezigd, leidt niet tot een ander oordeel. Zulke dividenden zijn evengoed inkomsten. De hiervoor gebezigde term "voordelen" heeft in het systeem van de Wet slechts onderscheidende betekenis voor de wijze waarop in Nederland dividenden in de belastingheffing worden betrokken. Dit werkt niet door naar artikel 27, lid 1, van het Verdrag, nu deze bepaling bij de omschrijving van haar toepassingsbereik niet verwijst naar de modaliteit van heffing van Nederlandse belasting.
's Hofs oordeel is derhalve juist, wat er zij van de daarvoor gebezigde gronden. Het middel faalt mitsdien.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2002.