ECLI:NL:HR:2002:AE2245
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vennootschapsbelasting en goodwill bij aandeelhouderschap
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 mei 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1992, opgelegd aan X B.V. De aanslag, vastgesteld op een belastbaar bedrag van ƒ 156.513, werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. X B.V. ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft X B.V. cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft zich in het verweerschrift gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad en tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout concludeerde tot gegrondverklaring van het principale beroep en tot ongegrondverklaring van het incidentele beroep, met een voorstel tot vermindering van de aanslag tot ƒ 56.513.
De Hoge Raad heeft het beroep van de Staatssecretaris ongegrond verklaard en het beroep van X B.V. gegrond verklaard. De uitspraak van het Hof en die van de Inspecteur zijn vernietigd, en de aanslag is verminderd. Tevens is de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan X B.V. De zaak betreft de vraag of B B.V., als aandeelhouder van X B.V., bewust heeft bevoordeeld met de waarde van de goodwill bij de inbreng in de onderneming. Het Hof had geoordeeld dat dit niet toegestaan was, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had en dat de totaalwinst van afzonderlijke, juridisch zelfstandige lichamen niet als één geheel kan worden bezien. De uitspraak van het Hof kon daarom niet in stand blijven.