ECLI:NL:HR:2002:AE2206

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/257HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • A.E.M. van der Putt Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over erfgenamen en vorderingen uit onrechtmatige daad

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiser] tegen de erven van [betrokkene A]. De zaak begon met een vordering die [eiser] op 25 september 1996 had ingesteld tegen [betrokkene A] bij de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. [Eiser] vorderde onder andere een bedrag van ƒ 26.032,13, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand. [Betrokkene A] heeft de vorderingen bestreden en in voorwaardelijke reconventie een vergoeding gevorderd van [eiser]. De Rechtbank heeft op 31 juli 1998 de vordering van [eiser] afgewezen en in voorwaardelijke reconventie geen beslissing genomen.

Na het overlijden van [betrokkene A] hebben de erven de procedure overgenomen. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 29 mei 2000 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekte tot verwerping van het beroep, met veroordeling van [eiser] in de kosten.

De Hoge Raad heeft op 3 mei 2002 het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 420,75 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

3 mei 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/257HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2], echtgenote van [betrokkene A],
beiden wonende te [woonplaats],
in hun hoedanigheid van erfgenamen van [betrokkene A],
in levend wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. A.R. Sturhoofd, thans mr. W.I. Wisman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 25 september 1996 [betrokkene A], wonende te [woonplaats] - verder te noemen: [betrokkene A] - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [betrokkene A] te veroordelen te betalen:
1. ƒ 26.032,13, althans een zodanig bedrag als de Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 1996, althans vanaf de dag van de dagvaarding;
2. de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, ter hoogte van ƒ 3.441,66 althans ter hoogte van een door de Rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzuim;
3. de kosten van de procedure met bepaling dat [betrokkene A] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als hij de proceskosten niet binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis zal hebben betaald.
[Betrokkene A] heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden en voorwaardelijk in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen om aan [betrokkene A] een door de Rechtbank naar redelijkheid en billijkheid te bepalen vergoeding ten bedrage van diens verrijking te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 1997 tot aan de dag van de algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering in voorwaardelijke reconventie bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 31 juli 1998 in conventie de vordering afgewezen en in voorwaardelijke reconventie verstaan dat hierop niet hoeft te worden beslist.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Na het overlijden van [betrokkene A] hebben verweerders in cassatie - verder te noemen: de erven [betrokkene A] - de procedure van [betrokkene A] overgenomen.
Bij arrest van 29 mei 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De erven [betrokkene A] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van [eiser] in de kosten.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 420,75 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt Lauwers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 3 mei 2002.