ECLI:NL:HR:2002:AE2177

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/008HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit vervoerovereenkomst tussen CFI en eiseres

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de eiseres en de Compagnie Forestière de l'Indenie (CFI). De eiseres, die in cassatie is gegaan, was eerder door de Rechtbank te Middelburg veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan CFI, een onderneming gevestigd in Abidjan, Ivoorkust, naar aanleiding van een vervoerovereenkomst. CFI had in 1982 een overeenkomst gesloten met de eiseres voor het vervoeren van boomstammen van Ivoorkust naar Portugal. Na een reeks van rechtszaken, waaronder tussenvonnissen en hoger beroep, heeft de Rechtbank in 1998 de eiseres veroordeeld tot betaling van een bedrag in CFA-francs, wat later aanleiding gaf tot het hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof heeft de vordering van CFI in een later arrest gedeeltelijk toegewezen, maar de eiseres was het niet eens met de hoogte van het toegewezen bedrag en heeft cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door een hoger bedrag toe te wijzen dan de Rechtbank had gedaan. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof vernietigd voor zover het de toewijzing van het bedrag in Franse francs betreft en heeft de eiseres veroordeeld tot betaling van een lager bedrag, dat is berekend op basis van de omrekenkoers van CFA-francs naar Franse francs. De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van vorderingen in cassatie en de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep.

Uitspraak

13 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/008HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging COMPAGNIE FORESTIÈRE DE L'INDENIE, gevestigd te Abidjan, Ivoorkust,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: CFI - heeft bij exploit van 6 januari 1984 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Middelburg en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om aan CFI te betalen een bedrag van FF 160.087,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 juni 1986 [eiseres] tot bewijslevering toegelaten.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. CFI heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 20 december 1994 heeft het Hof in het principaal appel het vonnis van de Rechtbank waarvan hoger beroep vernietigd voor zover het betreft de inhoud van de aan [eiseres] gegeven bewijsopdracht, [eiseres] toegelaten tot het in het arrest sub 17 omschreven bewijs en de zaak naar de Rechtbank te Middelburg verwezen voor verdere afdoening met inachtneming van dit arrest. In het incidentele appel heeft het Hof het beroep verworpen.
Na verdere conclusiewisseling tussen partijen heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 17 juli 1996 [eiseres] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 25 februari 1998 de zaak naar de rol verwezen teneinde [eiseres] in staat te stellen zich uit te laten over de schadecijfers, waarop CFI desnodig kan reageren. Bij eindvonnis van 22 juli 1998 heeft de Rechtbank [eiseres] veroordeeld om aan CFI te betalen een bedrag van CFA fr. 7.140.975,-- althans de tegenwaarde van dat bedrag in Nederlandse courant naar de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot aan de dag van betaling, dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, onder de voorwaarde dat de executie slechts kan plaatsvinden tegen zekerheidsstelling tot het bedrag van de door [eiseres] te betalen bedragen, vermeerderd met 30%, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vonnissen van 17 juli 1996, 25 februari 1998 en 22 juli 1998 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 26 september 2000 heeft het Hof de vonnissen waarvan beroep van 17 juli 1996 en 25 februari 1998 bekrachtigd, het vonnis waarvan beroep van 22 juli 1998 vernietigd uitsluitend voor zover daarbij de hoofdsom is toegewezen in CFA francs en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld om aan CFI te betalen een bedrag van FF 142.819,-- althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant tegen de koers van de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot aan de dag van betaling, en het vonnis van 22 juli 1998 voor het overige bekrachtigd.
Laatstvermeld arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof van 26 september 2000 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen CFI is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voor zover daarin de tussenvonnissen van 17 juli 1996 en 25 februari 1998 werden bekrachtigd en over de kosten van het geding in hoger beroep werd beslist, en, opnieuw rechtdoende op het hoger beroep tegen het eindvonnis van 22 juli 1998:
- tot veroordeling van [eiseres] tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van € 10.885,89, te vermeerderen met de (Nederlandse) wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot aan de dag van betaling;
- tot afwijzing van het meer of anders gevorderde;
alles met zodanige beslissing in de kosten van het geding in cassatie als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) CFI, een in Abidjan gevestigde onderneming, heeft in december 1982 een vervoerovereenkomst gesloten met [eiseres]. De overeenkomst strekte tot het vervoeren door [eiseres] van 63 boomstammen van San Pédro (Ivoorkust) naar Leixoes (Portugal) met het zeeschip "Brazilian Express". Bij het aan boord nemen van de lading op 29 december 1982 is een cognossement (Bill of Lading) afgegeven waarin de Hague Rules "as enacted in the country of shipment" van toepassing werden verklaard.
(ii) Op 11 januari 1983 is het schip aangekomen in de haven van Leixoes en daar gelost. Aangezien niemand het cognossement presenteerde en in de haven klaarblijkelijk geen opslagruimte beschikbaar was, heeft de plaatselijke cargadoor van het schip (Agencia maritima Silva Baradas) toestemming gegeven om de boomstammen op te slaan in een opslagplaats van de handelsonderneming Madeidouro Comércio Geral de Madeira, degene die in het cognossement werd genoemd als "Party to be notified".
(iii) Bij deurwaardersexploit heeft CFI het originele cognossement aan Agencia maritima Silva Baradas aangeboden doch hierop geen uitlevering van de boomstammen verkregen.
3.2 CFI heeft van [eiseres] gevorderd betaling van een schadevergoeding van FF 160.087,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 1984, althans de tegenwaarde van dat bedrag in Nederlandse guldens.
De Rechtbank heeft, na een aantal tussenvonnissen en een tussentijds hoger beroep, in haar eindvonnis van 22 juli 1998 [eiseres] veroordeeld om aan CFI CFA 7.140.975,-- (de munteenheid in Ivoorkust) te betalen, althans de tegenwaarde van dat bedrag in Nederlandse courant. Voor zover in cassatie nog van belang heeft de Rechtbank in rov. 3.3 van haar eindvonnis geoordeeld dat de CFA-franc in de tijd die sinds de datum van de lossing, 11 januari 1983, is verstreken ten opzichte van de Nederlandse gulden en ten opzichte van de Franse franc, in waarde is gedaald: FF 1 is nu gelijk aan CFA 100. Er is echter geen reden, aldus de Rechtbank, om die waardedaling voor rekening van [eiseres] te doen komen, temeer waar CFI in Ivoorkust is gevestigd en niet een specifieke vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 6:125 BW heeft ingesteld.
3.3 [Eiseres] heeft tegen twee tussenvonnissen en het eindvonnis hoger beroep ingesteld. In cassatie is alleen grief IV van belang, waarin [eiseres] erop wees dat CFI betaling had gevorderd in Franse francs. Indien [eiseres] aansprakelijk wordt geacht, dient het te betalen bedrag volgens [eiseres] dan ook te worden uitgedrukt in deze munteenheid. [Eiseres] betoogde dat bij de omzetting van CFA-francs in Franse francs de huidige wisselkoers (FF 1 = CFA 100) dient te worden aangehouden, hetgeen - aldus [eiseres] - zou resulteren in een bedrag van FF 71.409,75.
Het Hof heeft de beide tussenvonnissen bekrachtigd. Naar aanleiding van grief IV heeft het Hof overwogen dat, nu de inleidende vordering is uitgedrukt in Franse francs, zij ook in Franse francs behoort te worden toegewezen. In dit verband overwoog het Hof in rov. 22 als volgt.
"Dit betekent, aangezien in deze procedure vaststaat dat ten tijde van de lossing, die immers als het beslissende evenement moet worden aangemerkt, te weten op 11 januari 1983, de koers van Ffr 1 gelijk stond aan CFA 50, dat het schadebedrag Ffr 142819 (afgerond) bedraagt".
Het Hof heeft het eindvonnis vernietigd uitsluitend voor zover daarbij de hoofdsom is toegewezen in CFA-francs en in zoverre opnieuw rechtdoende [eiseres] veroordeeld aan CFI te betalen een bedrag van FF 142.819,--, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant tegen de koers van de dag van betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 januari 1984 tot de dag van betaling.
3.4 Onderdeel a van het middel klaagt dat het Hof door grief IV gegrond te achten en vervolgens [eiseres] te veroordelen tot betaling van FF 142.819,-- en wel op basis van de op 11 januari 1983 bestaande koers 50 CFA = 1 FF, buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep is getreden.
Deze klacht slaagt. In hoger beroep was uitsluitend de toewijzing van CFA 7.140.975,-- aan de orde. Nu CFI niet in hoger beroep was gekomen en mitsdien ook niet was opgekomen tegen het oordeel van de Rechtbank dat, bij gebreke van een vordering als bedoeld in art. 6:125 BW, de devaluatie van de CFA-franc tussen 1983 en 1998 voor rekening van CFI behoort te blijven, en dat de omrekenkoers FF 1 = 100 CFA-francs moet worden gehanteerd, diende dit uitgangspunt van het Hof te zijn en stond het het Hof niet vrij een hoger bedrag (te weten FF 142.819,-- het dubbele van het door de Rechtbank toegewezen bedrag (berekend op basis van de omrekenkoers FF 1 = CFA 50)) toe te wijzen dan de Rechtbank had gedaan.
Onderdeel b behoeft na het vorenoverwogene geen behandeling.
3.5 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het door de Rechtbank vastgestelde schadebedrag van CFA 7.140.975,-- dient op basis van de omrekenkoers van FF 1 = CFA 100 op FF 71.409,75 te worden gesteld. Dit resulteert thans op basis van de omrekenkoers FF 1 = 0,152449 Euro in een bedrag van € 10.886,34.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 september 2000 doch uitsluitend voor zover daarbij een bedrag van FF 142.819,-- althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant, is toegewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [eiseres] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan CFI te betalen een bedrag van FF 71.409,75 (thans € 10.886,34) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag van 6 januari 1984 tot aan de dag van betaling;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 13 september 2002.