ECLI:NL:HR:2002:AE1968
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en toepassing vrijstelling voor paardrijlessen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, die een manege exploiteert en paardrijlessen verzorgt. Over het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van ƒ 10.143. Na bezwaar is deze aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende zich op het standpunt stelde dat de vrijstelling van omzetbelasting, zoals neergelegd in artikel 11, lid 1, letter e, dan wel letter f, van de Wet op de omzetbelasting 1968, van toepassing zou zijn op de door hem gegeven paardrijlessen. Het Hof oordeelde echter dat bij de beoordeling van de vraag of een natuurlijk persoon tracht een opbrengst te verkrijgen boven de bestede kosten, geen rekening kan worden gehouden met een fictieve genormeerde arbeidsbeloning. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet als onjuist beschouwd.
De Hoge Raad behandelde ook de middelen die zich baseerden op een arrest van het Hof van Justitie, waarin werd gesteld dat het Hof door geen rekening te houden met een fictieve genormeerde arbeidsbeloning het beginsel van fiscale neutraliteit en het gelijkheidsbeginsel zou hebben geschonden. De Hoge Raad oordeelde dat de inbreuk op het neutraliteitsbeginsel voortkomt uit de Zesde richtlijn en de Wet, die onderscheid maken tussen wel en geen winst beogende ondernemers. De middelen faalden, en de Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond, zonder termen voor een veroordeling in de proceskosten.