ECLI:NL:HR:2002:AE1683
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsovereenkomst en de toepassing van artikel 251 K. in het geval van een toondercertificaat
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Zürich Versicherungsgesellschaft A.G. en Lebosch Company B.V. De zaak betreft een geschil over de dekking van een verzekeringsovereenkomst in het kader van een goederentransportverzekering. Lebosch had Zürich gedagvaard, omdat zij meende recht te hebben op schadevergoeding voor niet-afgeleverde melkpoeder, waarvoor een certificaat was afgegeven. Zürich weigerde dekking te verlenen met een beroep op artikel 251 van het Wetboek van Koophandel, stellende dat relevante informatie was verzwegen door de verzekeringnemer, Traconro A.G.
De Rechtbank te Rotterdam had in eerste aanleg de vordering van Lebosch toegewezen, en het Gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigde dit vonnis in hoger beroep. Zürich ging in cassatie, waarbij zij betoogde dat het aan Lebosch afgegeven certificaat niet gelijkgesteld kon worden met een polis aan toonder, en dat zij zich op artikel 251 K. kon beroepen. De Hoge Raad oordeelde dat het certificaat, dat als een toondercertificaat werd aangemerkt, de goederentransportverzekering belichaamde. Hierdoor kon Zürich zich niet beroepen op verweren die voortvloeien uit de relatie met de verzekeringnemer, Traconro.
De Hoge Raad benadrukte dat de houder van een toondercertificaat te goeder trouw moet kunnen afgaan op de inhoud van het certificaat, en dat de risico's van de constructie die door de assuradeuren was opgezet, niet op de houder van het certificaat mochten worden afgewenteld. De Hoge Raad verwierp het beroep van Zürich en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie.