ECLI:NL:HR:2002:AE1545

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/241HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de President van de Rechtbank in kort geding onder het Verdrag van Lugano

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de President van de Rechtbank te Amsterdam om kennis te nemen van een kort geding dat door Telenor c.s. is aangespannen tegen Spray Network N.V. De vordering van Telenor c.s. betreft een betaling van NOK 239.839.130, vermeerderd met rente, en een subsidiaire vordering tot zekerheidstelling voor een bedrag van maximaal 300 miljoen Noorse kronen. Spray heeft de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen, waarna de President zich onbevoegd verklaarde. Telenor c.s. heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de President bevoegd verklaarde. Spray heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad oordeelt dat de bevoegdheidsregeling van het Verdrag van Lugano (EVEX) van toepassing is. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de President van de Rechtbank te Amsterdam zijn bevoegdheid om kennis te nemen van het kort geding slechts kan ontlenen aan artikel 24 van het EVEX, en dat de Rechtbank te Amsterdam niet bevoegd is om uitspraak te doen in het bodemgeschil, dat aanhangig is bij de bevoegde rechter te Oslo. De kosten van het geding in cassatie worden aan Telenor c.s. opgelegd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een uniforme uitleg van de bevoegdheidsregels onder het EVEX en de relatie tussen de bevoegdheidsregeling en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen. De Hoge Raad bevestigt dat de uitleg van het EVEX rekening moet houden met de jurisprudentie van het HvJEG en de gerechten van de lidstaten van de EU.

Uitspraak

21 juni 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/241HR
WS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
SPRAY NETWORK N.V., gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak,
t e g e n
1. de vennootschap naar Noors recht TELENOR VENTURE AS, gevestigd te Oslo, Noorwegen,
2. de vennootschap naar Noors recht SKAUFOSS AS, gevestigd te Oslo, Noorwegen,
3. [Verweerder 3], wonende te [woonplaats], Noorwegen,
4. de vennootschap naar Noors recht WACO AS, gevestigd te Bryne, Noorwegen,
5. [Verweerder 5], wonende te [woonplaats], Noorwegen,
6. de vennootschap naar Noors recht BRUKET HOLDING AS, gevestigd te Bardu, Noorwegen,
7. [Verweerder 7], wonende te [woonplaats], Noorwegen,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: Telenor c.s. - hebben bij exploit van 12 maart 2001 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Spray - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij wege van voorziening bij voorraad en bij kortgedingvonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- primair Spray te veroordelen om aan Telenor c.s. bedragen, als gespecificeerd in het petitum van deze dagvaarding. te betalen tot een totaalbedrag van NOK 239.839,130, te vermeerderen met 7% rente per jaar vanaf 4 januari 2001, althans de tegenwaarden van een en ander in Nederlandse courant op de dag van betaling;
- subsidiair voor zover de vordering tot zodanige betaling niet in dit kort geding toewijsbaar geacht zou worden: Spray te bevelen ten behoeve van Telenor c.s. voldoende zekerheid te stellen voor betaling aan hen van een bedrag van ten hoogste 300 miljoen Noorse kronen ingevolge een uitvoerbaar vonnis van de bevoegde rechter te Oslo, met veroordeling van Spray om, bij gebreke van zodanige zekerheidstelling binnen veertien dagen, aan Telenor c.s. het totaalbedrag van NOK 239.839.130 te betalen, verdeeld als in het petitum van de dagvaarding aangegeven, vermeerderd met 7% rente per jaar vanaf 4 januari 2001, althans de tegenwaarden van een en ander in Nederlandse courant op de dag van betaling.
Spray heeft de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen en de vordering bestreden.
De President heeft bij vonnis van 5 april 2001 geoordeeld dat hij onbevoegd is om van de gevraagde voorzieningen kennis te nemen en de gevraagde voorzieningen geweigerd.
Tegen dit vonnis hebben Telenor c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 27 juni 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw rechtdoende de President van de Rechtbank te Amsterdam, rechtsprekend in kort geding, bevoegd verklaard van de onderhavige zaak kennis te nemen en deze zaak ter verdere afhandeling en beslissing naar die President verwezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Spray beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het anticipatie-exploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Telenor c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het Gerechtshof te Amsterdam en tot verwijzing van de zaak naar een ander Gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
De advocaat van Telenor c.s. heeft bij brief van 25 april 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2 - 8 en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Het gaat in deze zaak om de vraag of de President van de Rechtbank onder het Verdrag van Lugano van 16 september 1988, Trb. 1989, 58 (verder: EVEX) bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige vordering in kort geding van Telenor c.s., die primair strekt tot betaling bij wijze van voorschot van de koopprijs van de aandelen Massmarket en subsidiair tot zekerheidstelling voor dit bedrag, terwijl de bodemprocedure reeds aanhangig is bij de krachtens forumkeuze bevoegde rechter te Oslo. De President heeft zich onbevoegd verklaard. Het Hof heeft daarentegen de President bevoegd verklaard kennis te nemen van de onderhavige zaak. Daartegen keert zich het middel.
3.3 Het oordeel van het Hof dat de bevoegdheidsregeling van het EVEX van toepassing is, is door het middel niet bestreden, zodat ook in cassatie van de toepasselijkheid van die regeling moet worden uitgegaan.
Ten aanzien van de uitleg van het EVEX wordt vooropgesteld dat de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Staten die het EVEX hebben ondertekend en lid waren van de Europese Vrijhandelsassociatie op het tijdstip van ondertekening van het EVEX, hebben verklaard dat zij het juist achten dat hun gerechten bij de uitleg van het EVEX naar behoren rekening houden met de jurisprudentie van het HvJEG en van de gerechten van de Lid-Staten van de EG inzake de bepalingen van het EEX die in hoofdzaak in het EVEX zijn overgenomen. Uit een oogpunt van wenselijkheid van eenvormige uitlegging van het EVEX moet worden aangenomen dat ook de gerechten van de EG-lidstaten bij de uitlegging van het EVEX dienovereenkomstig zullen handelen.
Tenslotte verdient nog opmerking dat tussen de bevoegdheidsregeling en de regeling inzake erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van het EEX en van het EVEX geen voor de beoordeling van de onderhavige zaak relevante verschillen bestaan.
3.4.1 Met betrekking tot de bevoegdheid van de kortgedingrechter krachtens het EEX blijkt uit het arrest van het HvJEG van 17 november 1998, zaak C-391/95 (Van Uden/Deco-Line), Jur. 1998, p. I-7091, NJ 1999, 339, voor zover thans van belang, het volgende. De rechter die uit hoofde van één van de bevoegdheidsgronden van het EEX bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen, is tevens bevoegd voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten, zonder dat deze laatste bevoegdheid afhankelijk is van het vervuld zijn van nadere voorwaarden. Art. 24 EEX bevat een aanvullende bevoegdheidsregel inhoudende dat ook indien een gerecht van een verdragsluitende Staat krachtens dit verdrag niet bevoegd is kennis te nemen van het bodemgeschil, het voorlopige of bewarende maatregelen kan gelasten, mits het maatregelen betreft die kunnen worden bevolen krachtens de wetgeving van de staat van de rechter bij wie de vordering wordt ingesteld. Het toestaan van die maatregelen is ervan afhankelijk of voldaan is aan de nader in dat arrest gestelde voorwaarden, ook weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 13.
3.4.2 Nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat het bodemgeschil aanhangig is bij de bevoegde rechter te Oslo, brengt het bepaalde in art. 21 EVEX mee dat in cassatie tevens ervan moet worden uitgegaan dat de Rechtbank te Amsterdam niet bevoegd is uitspraak te doen in het bodemgeschil. Gelet op het in 3.4.1 overwogene volgt hieruit, naar onderdeel b terecht betoogt, dat, anders dan het Hof heeft geoordeeld, de President van de Rechtbank te Amsterdam zijn bevoegdheid om kennis te nemen van het onderhavige kort geding slechts kan ontlenen aan art. 24 EVEX. Het onderdeel slaagt derhalve.
3.4.3 Het vorenoverwogene brengt mee dat onderdeel a geen behandeling behoeft. Nu Telenor c.s. in hoger beroep heb-ben aangevoerd dat de President ook volgens art. 24 EVEX bevoegd zou zijn, en zulks door Spray is betwist en beoordeling van dit punt mede een onderzoek van feitelijke aard vergt waarvoor in cassatie geen plaats is, moet verwijzing volgen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 juni 2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verder behandeling en beslissing;
veroordeelt Teleneor c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Spray begroot op € 462,60 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 21 juni 2002.