ECLI:NL:HR:2002:AE1539
Hoge Raad
- Cassatie
- C.H.M. Jansen
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Verwerping van het cassatieberoep door de Hoge Raad in een civiele zaak tegen de Staat der Nederlanden
In deze zaak hebben de eiseressen, [eiseres 1] en [eiseres 2], de Staat der Nederlanden gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. De eiseressen vorderden een betaling van ƒ 24.544,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 juli 1992. De Rechtbank heeft op 18 september 1996 de vordering afgewezen. Hierop hebben de eiseressen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 6 juli 2000 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest hebben de eiseressen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De advocaat van de eiseressen heeft gereageerd op deze conclusie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 RO, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en de eiseressen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 356,22 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is uitgesproken op 12 juli 2002 door de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers en P.C. Kop, met A. Hammerstein als de raadsheer die het arrest in het openbaar heeft uitgesproken.