ECLI:NL:HR:2002:AE1536

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/284HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsgeschil over eigen risico en vervangingskostenclausule in aansprakelijkheidsverzekering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen Royal Nederland Schadeverzekering N.V. en een verweerster, die als hoofdaannemer betrokken was bij de bouw van appartementen. De verweerster had Royal Nederland gedagvaard in verband met schade die was ontstaan door een brand, veroorzaakt door een ondeugdelijke open haard. De verweerster vorderde onder andere dat het eigen risico voor de schade niet ƒ 250.000,-- maar ƒ 20.000,-- zou zijn. De Rechtbank te 's-Gravenhage had in een eerder vonnis geoordeeld dat het eigen risico inderdaad ƒ 20.000,-- bedroeg en had Royal Nederland veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de verweerster. Royal Nederland ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof bevestigde in grote lijnen het vonnis van de Rechtbank, met uitzondering van enkele onderdelen die werden vernietigd.

Royal Nederland stelde vervolgens cassatie in, waarbij de kern van het geschil draaide om de uitleg van de vervangingskostenclausule in de aansprakelijkheidsverzekering. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de vervangingskostenclausule correct had uitgelegd en dat de kosten van het vernieuwen van de open haard en het schoorsteenkanaal van dekking waren uitgesloten. De Hoge Raad bevestigde dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrachten dat slechts de kosten van het vernieuwen van de open haard van dekking waren uitgesloten. De Hoge Raad verwierp het beroep van Royal Nederland en veroordeelde hen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster waren begroot op € 1.078,73 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

14 juni 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/284HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ROYAL NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.L.W. Sillevis Smitt,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 29 augustus 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Royal Nederland - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en na wijziging en vermindering van eis gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat voor de ten processe bedoelde schade niet een eigen risico van ƒ 250.000,-- geldt, maar een eigen risico van ƒ 20.000,--;
2. Royal Nederland te veroordelen 35% van het door [verweerster] aan [betrokkene] te betalen c.q. betaalde totaalbedrag, op welk totaalbedrag in aftrek komt het eigen risico van ƒ 20.000,--, aan [verweerster] te voldoen;
3. Royal Nederland te veroordelen aan [verweerster] de wettelijke rente over het door [verweerster] aan [betrokkene] betaalde bedrag te vergoeden, met ingang van de datum waarop [verweerster] de schade aan [betrokkene] heeft betaald tot aan de dag van de algehele voldoening door Royal Nederland;
4. alsmede Royal Nederland te veroordelen aan [verweerster] een bedrag van ƒ 1.302,-- te voldoen terzake buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
Royal Nederland heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 3 juni 1998
- voor recht verklaard dat voor de ten processe bedoelde schade niet een eigen risico geldt van ƒ 250.000,--, maar een eigen risico van ƒ 20.000,--;
- Royal Nederland veroordeeld om aan [verweerster] te betalen het bedrag van ƒ 88.002,30 alsmede een bedrag ter grootte van de wettelijke rente dat [verweerster] over dit bedrag vanaf 1 augustus 1994 tot aan de dag der voldoening aan [betrokkene] verschuldigd is geworden, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum dat [verweerster] [betrokkene] heeft voldaan tot aan de dag dat Royal Nederland [verweerster] zal hebben voldaan;
- Royal Nederland veroordeeld om aan [verweerster] te betalen het bedrag van ƒ 1.302,-- met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 1996 tot aan de dag der voldoening;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Royal Nederland hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Daarbij heeft zij gevorderd voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende [verweerster] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, zulks met veroordeling van [verweerster] tot terugbetaling aan Royal Nederland van al hetgeen zij op grond van het vonnis a quo aan [verweerster] zal hebben betaald, vermeerderd met de wettelijke rente sedert de dag van betaling door Royal Nederland tot aan de dag der terugbetaling door [verweerster].
Bij arrest van 27 juni 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis, voorzover als in rov. 35 van dit arrest is aangegeven, vernietigd en in zoverre opnieuw rechtdoende Royal Nederland veroordeeld om aan [verweerster] te betalen het bedrag van ƒ 85.217,-- alsmede een bedrag ter grootte van de wettelijke rente dat [verweerster] over eerstgenoemd bedrag vanaf 1 augustus 1994 tot aan de dag der algehele voldoening aan [betrokkene] verschuldigd is geworden, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum dat [verweerster] [betrokkene] heeft voldaan, tot aan de dag dat Royal Nederland [verweerster] zal hebben voldaan. Voorts heeft het Hof het meer of anders gevorderde afgewezen en genoemd vonnis voor het overige bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Royal Nederland beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster] heeft als hoofdaannemer in het voormalige pakhuis aan het [adres] te [plaats] in opdracht van een projectontwikkelaar vier appartementen gerealiseerd. In een van de appartementen, waarin [verweerster] een open haard heeft ingebouwd, is na het stoken van de open haard in de nacht van 16 op 17 april 1994 brand uitgebroken, waardoor schade aan de opstal en inboedel is ontstaan. Na onderzoek is vastgesteld dat de ondeugdelijke bouwconstructie van de open haard de oorzaak van de brand was. De haard bleek onvoldoende geïsoleerd.
(ii) De brandverzekeraar van de Vereniging van Eigenaars [adres] en van de eigenaar van het appartement heeft de schade vergoed en vervolgens bij de Rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen [verweerster], in welke procedure [verweerster] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 271.435,13 aan de brandverzekeraar.
(iii) De moedermaatschappij van [verweerster] heeft met onder meer Royal Nederland een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven gesloten, waarbij Royal Nederland zich heeft verbonden het risico van aansprakelijkheid van [verweerster] zoals in de AVB-polis omschreven te verzekeren, en wel voor 35 percent.
(iv) Het polisblad bevat de volgende clausule:
"Verzekerd bedrag per gebeurtenis ƒ 5.000.000,--
Eigen risico per gebeurtenis ƒ 20.000,--
(...)
Verzekeraars vergoeden per verzekeringsjaar wegens schade in dat jaar ontstaan tengevolge van zaken die door of onder verantwoordelijkheid van verzekerden zijn geleverd - met inachtneming van het hierbovengenoemd verzekerd bedrag per gebeurtenis - ten hoogsteƒ 10.000.000,--
Voor deze schaden geldt een eigen risico per gebeurtenis van ƒ 250.000,--."
(v) De verzekeringsvoorwaarden V 912 van de onderhavige AVB-verzekering bevatten de volgende clausule (hierna: de vervangingskostenclausule):
"10. Vervanging van een ondeugdelijke prestatie
10.1 Niet gedekt zijn aanspraken strekkende tot:
- verbetering, herstelling of vervanging van zaken die door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn geleverd;
- het geheel of gedeeltelijk opnieuw uitvoeren van door of onder verantwoordelijkheid van de verzekerde niet naar behoren uitgevoerde werkzaamheden,
dan wel tot enige andere prestatie die hiervoor in de plaats treedt.
10.2 Voorts zijn uitgesloten aanspraken strekkende tot vergoeding van de schade wegens het niet of niet naar behoren gebruik kunnen maken van de desbetreffende zaken en/of werkzaamheden, ongeacht door wie de kosten zijn gemaakt of de schade is geleden.
10.3 Wordt door zaken, die door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn geleverd, schade toegebracht aan andere, eveneens door of onder verantwoordelijkheid van de verzekerde geleverde zaken, dan worden door de in art. 10.1 en 10.2 genoemde uitsluitingen slechts die zaken getroffen, waarin de oorzaak van de schade is gelegen. De uitsluitingen worden echter onverkort toegepast, indien beide categorieën van zaken tot één en dezelfde transactie behoren.
10.4 De regels volgens art. 10.3 vinden gelijke toepassing bij schadetoebrenging door werkzaamheden, die door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn uitgevoerd."
3.2 In de hiervóór onder (ii) vermelde procedure heeft [verweerster] Royal Nederland in vrijwaring opgeroepen en de onder 1 vermelde vordering ingesteld. De Rechtbank heeft de vordering grotendeels toegewezen. Het Hof heeft in zijn bestreden arrest het vonnis van de Rechtbank gedeeltelijk vernietigd. Het Hof oordeelde dat op grond van de door Royal Nederland ingeroepen vervangingskostenclausule slechts de kosten van het vernieuwen van de open haard en het schoorsteenkanaal van dekking zijn uitgesloten. Voorts heeft het Hof zich verenigd met het oordeel van de Rechtbank dat in het onderhavige geval een eigen risico van ƒ 20.000,-- geldt en niet het verhoogde eigen risico van ƒ 250.000,--.
3.3 Het Hof heeft zijn beslissing dat door de vervangingskostenclausule slechts de kosten van het vernieuwen van de open haard en het schoorsteenkanaal van dekking zijn uitgesloten, in de eerste plaats doen steunen op zijn uitlegging van het hiervóór in 3.1 onder (v) aangehaalde art. 10 van de verzekeringsvoorwaarden. Het Hof heeft (in rov. 4-6) vooropgesteld dat te dezen sprake is van zaakschade waarvoor de polis (in beginsel) dekking geeft en dat het door Royal Nederland ingeroepen art. 10 van de verzekeringsvoorwaarden een standaarduitsluiting betreft die in iedere AVB-polis voorkomt en waarmee de verzekeraar beoogt in het kader van de diensten- en productenaansprakelijkheid het zogenaamde ondernemersrisico, verbonden aan de kwaliteit van de door de verzekerde ondernemer te leveren prestatie, buiten de dekking te houden. Vervolgens heeft het Hof (in rov. 7-11) geoordeeld dat de clausule naar de zin die partijen redelijkerwijs over en weer en op grond van elkaars gedragingen en op grond van hetgeen zij redelijkerwijs aan inzicht van elkaar mochten verwachten, als volgt moet worden uitgelegd.
a. Art. 10.1 bevat een algemene vervangingskosten-clausule, die ertoe strekt van dekking uit te sluiten de kosten van vervanging van een ondeugdelijke prestatie, te weten aanspraken tot "verbetering, herstelling of vervanging van zaken die door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn geleverd" en "het geheel of gedeeltelijk opnieuw uitvoeren van door of onder verantwoordelijkheid van de verzekerde niet naar behoren uitgevoerde werkzaamheden".
b. Ingevolge de aanvullende vervangingskostenclausule van art. 10.3 (dat ingevolge art. 10.4 gelijke toepassing vindt bij schadetoebrenging niet door zaken maar door uitgevoerde werkzaamheden) worden in geval van schadetoebrenging door zaken of werkzaam-heden, die door of onder verantwoordelijkheid van de verzekerde zijn geleverd of uitgevoerd, aan andere, eveneens door of onder verantwoordelijkheid van de verzekerde geleverde zaken en uitgevoerde werkzaamheden, door de algemene uitsluiting slechts die zaken of werkzaamheden getroffen, waarin de oorzaak van de schade is gelegen. De schade aan overige getroffen zaken of werkzaamheden is in beginsel wél gedekt, tenzij (zoals bepaald in art. 10.3, tweede volzin) beide categorieën, te weten de zaken of werkzaamheden waarin de oorzaak van de schade ligt en de overige geleverde zaken of uitgevoerde werkzaamheden, tot één en dezelfde transactie behoren. In dat laatste geval worden de algemene uitsluitingen van art. 10.1 (en 10.2) ingevolge art. 10.3, tweede volzin, weer onverkort toegepast.
c. De onverkorte toepassing van de uitsluiting van art. 10.1 in geval van tot één en dezelfde transactie behorende zaken of werkzaamheden brengt mee dat ook de in art. 10.1 begrepen beperking van de uitsluiting van dekking, namelijk tot die door of onder verantwoordelijkheid van de verzekerde uitgevoerde werkzaamheden die niet naar behoren zijn uitgevoerd, in acht moet worden genomen. Aldus zijn in een dergelijk geval van tot één en dezelfde transactie behorende werkzaamheden slechts van dekking uitgesloten de kosten van het opnieuw uitvoeren van die andere werkzaamheden die weliswaar de schade niet veroorzaakt hebben, maar die evenmin naar behoren zijn uitgevoerd. De kosten van het opnieuw uitvoeren van tot dezelfde transactie behorende, wel naar behoren verrichte werkzaamheden vallen derhalve wel onder de dekking.
3.4 Aldus oordelend heeft het Hof bij zijn uitlegging van de onderhavige vervangingskostenclausule niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de aard en strekking van een dergelijke clausule, zoals deze door het Hof - in cassatie onbestreden - in de rov. 4-6 is weergegeven, noch in rov. 11 omtrent de bij de uitlegging van verzekeringsvoorwaarden te hanteren maatstaf. Voor het overige berusten 's Hofs oordelen op de aan het Hof als rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden uitleg van de verzekeringsvoorwaarden. Zij zijn niet onbegrijpelijk en behoefden geen nadere motivering dan door het Hof gegeven. De verschillende tegen deze oordelen gerichte klachten van onderdeel 1, die van een andere dan de door het Hof aanvaarde uitlegging uitgaan en de begrijpelijkheid van die uitlegging bestrijden, stuiten hierop geheel af. Ten aanzien van de afzonderlijke sub-onderdelen zij nog angetekend dat de Hoge Raad van oordeel is dat deze niet tot cassatie kunnen leiden op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.8 tot en met 2.10.
3.5 Het Hof heeft zijn hiervóór onder 3.2 weergegeven beslissing in rov. 24 tevens gegrond op zijn oordeel dat maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat slechts de kosten van het vernieuwen van de open haard inclusief schoorsteenkanaal van dekking zijn uitgesloten en dat aan een verdergaand beroep op de vervangingskostenclausule die maatstaven in de weg staan. Nu 's Hofs beslissing zelfstandig wordt gedragen door zijn - naar uit het hiervóór overwogene volgt tevergeefs bestreden - uitlegging van de vervangingskostenclausule, behoeven de hiertegen gerichte onderdelen 2.1-2.3.2 geen bespreking.
3.6 De onderdelen 2.3.3 en 2.3.4 richten zich met op de voorafgaande onderdelen voortbouwende klachten tegen de beslissing van het Hof dat in het onderhavige geval een eigen risico van ƒ 20.000,-- geldt en niet het verhoogde eigen risico van ƒ 250.000,--. De onderdelen zien eraan voorbij dat het Hof in zijn rov. 25-28 een op zichzelf staande uitlegging heeft gegeven van de onderhavige, hiervóór in 3.1 onder (iv) weergegeven polisbladclausule. Die uitleg, die erop neerkomt dat deze polisbladclausule, anders dan de vervangingskostenclausule in de verzekeringsvoorwaarden, uitsluitend ziet op het producten-aansprakelijkheidsrisico en niet op het diensten-aansprakelijkheidsrisico, wordt in de onderdelen op zichzelf niet bestreden en kan 's Hofs beslissing omtrent het geldende eigen risico zelfstandig dragen. De onderdelen missen derhalve doel.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Royal Nederland in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.078,73 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 14 juni 2002.