ECLI:NL:HR:2002:AE1533
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Ontslag kennelijk onredelijk en de beoordeling van een sociaal plan
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. E. van Staden ten Brink, verweerster in cassatie, vertegenwoordigd door mr. R.A.A. Duk, gedagvaard voor de Kantonrechter te Rotterdam. Eiser vorderde een schadevergoeding van ƒ 57.714,34 bruto, of een andere door de rechter vast te stellen vergoeding, op de grond dat het door verweerster verleende ontslag kennelijk onredelijk was. De Kantonrechter heeft de vordering van eiser bij vonnis van 11 mei 1999 ontzegd, waarna eiser in hoger beroep ging bij de Rechtbank te Rotterdam. De Rechtbank bekrachtigde het vonnis van de Kantonrechter op 8 juni 2000. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank.
In cassatie was de centrale vraag of het ontslag van eiser kennelijk onredelijk was, met name in het licht van de gevolgen voor eiser in vergelijking met het belang van verweerster bij de opzegging. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had vastgesteld dat de beëindigingsvergoeding die aan eiser was aangeboden in overeenstemming was met het Sociaal Plan. De Hoge Raad benadrukte dat een ontslag pas als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt indien de aangeboden voorziening onvoldoende tegemoetkomt aan de bijzondere omstandigheden van de individuele werknemer. Eiser had echter geen bijzondere omstandigheden gesteld die deze kwalificatie rechtvaardigden.
De Hoge Raad verwierp het beroep van eiser en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerster zijn begroot op € 752,-- aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken op 14 juni 2002.