ECLI:NL:HR:2002:AE1427
Hoge Raad
- Cassatie
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over successierecht en de toepassing van artikel 30 van de Successiewet 1956
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbenden X1, X2 en X3, en X4, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 oktober 2000, betreffende aanslagen in het recht van successie naar aanleiding van verkrijgingen uit de nalatenschap van Y, die op 21 oktober 1993 is overleden. De belanghebbenden kregen aanvankelijk verenigde aanslagen opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur zijn verminderd. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, waarna de belanghebbenden in cassatie zijn gegaan.
De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Raad oordeelt dat het Hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door af te wijken van de berekening van het verschuldigde successierecht, zoals gemaakt door de Inspecteur. De Hoge Raad stelt vast dat er een overeenkomst was tussen de belanghebbenden en de Inspecteur over de toepassing van artikel 30 van de Successiewet 1956, die niet correct door het Hof is toegepast. Dit leidt tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dat verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam noodzakelijk is voor verdere behandeling van de zaak.
Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat de Staat de kosten van het geding in cassatie, inclusief het griffierecht, aan de belanghebbenden moet vergoeden. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 644. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 12 april 2002, en de relevante documenten zijn aan het arrest gehecht.