ECLI:NL:HR:2002:AE1310

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03881/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen verstekvonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda inzake motorrijtuigenverzekering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda, gedateerd 29 mei 2000, in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor het niet sluiten van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die niet tegen de vrijspraak van de Rechtbank was gericht. De advocaat van de verdachte, mr. B.R. Angad Gaur, heeft een middel van cassatie voorgesteld en dit verder toegelicht in aanvullende schrifturen. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Het middel klaagt dat de Rechtbank de zaak niet had mogen behandelen bij verstek, omdat de verdachte ten tijde van de zitting gedetineerd was en niet ondubbelzinnig afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van de Rechtbank beoordeeld en vastgesteld dat de Rechtbank in hoger beroep het vonnis van de Kantonrechter te Tilburg heeft vernietigd. De Hoge Raad oordeelt dat het verzuim waar het middel op doelt, de appelrechter niet verplichtte om de zaak terug te verwijzen naar de rechter in eerste aanleg. Dit is in lijn met de hoofdregel van artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat er geen gronden aanwezig waren voor cassatie en ook geen reden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Het arrest is uitgesproken op 28 mei 2002 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier.

Uitspraak

28 mei 2002
Strafkamer
nr. 03881/00
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van
29 mei 2000, nummer 02/402476-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te Tilburg van 29 september 1999 - de verdachte ter zake van feit 2. vrijgesproken en hem voorts ter zake van feit 1. ?als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken- bewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden? veroordeeld tot een geldboete van ƒ 660,-- gulden, subsidiair dertien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. B.R. Angad Gaur, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld en voorts bij aanvullende schriftuur het middel nader toegelicht. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank, in plaats van de zaak - bij verstek - te behandelen, deze had moeten verwijzen naar het Kantongerecht op de grond dat in eerste aanleg het recht van de verdachte om bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn is geschonden.
Daartoe wordt aangevoerd dat de Kantonrechter geen verstek tegen de - in persoon gedagvaarde - verdachte had mogen verlenen omdat hij bekend had moeten zijn met de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van de terechtzitting uit anderen hoofde was gedetineerd en de verdachte niet ondubbelzinnig afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
3.2. Het middel faalt. De Rechtbank heeft in hoger beroep het vonnis van de Kantonrechter vernietigd. Een verzuim als waarop het middel zich met betrekking tot de behandeling van de zaak door de Kantonrechter beroept, noopt de appelrechter niet tot verwijzing van de zaak naar de rechter in eerste aanleg, omdat het niet behoort tot de gevallen waarvoor de Hoge Raad, indien de hoofdzaak door de eerste rechter is beslist, een uitzondering heeft aangenomen op de hoofdregel van art. 423, eerste lid, Sv (vgl. HR 7 mei 1996, NJ 1996,557).
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 28 mei 2002.