ECLI:NL:HR:2002:AE1308
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in een strafzaak met betrekking tot oplichting en diefstal
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld voor meerdere feiten van oplichting en diefstal. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 3 februari 1999 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1952 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'De IJssel', had zijn beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. O.G. Schuur. De advocaat stelde dat een faxbericht, dat aan het Hof was gericht en waarin om aanhouding van de zaak werd verzocht, niet door de verdachte zelf was verzonden, maar door een derde zonder zijn medeweten. Dit zou betekenen dat de verdachte niet op de hoogte was van de zitting op 20 januari 1999, en dat het cassatieberoep ontvankelijk zou zijn.
De Hoge Raad oordeelt echter dat het faxbericht wel degelijk van de verdachte afkomstig is. De handtekening op het faxbericht komt overeen met eerdere handtekeningen van de verdachte in het dossier, en er is geen bewijs dat een derde zonder medeweten van de verdachte heeft gehandeld. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat het beroep niet tijdig is ingesteld. Het beroep had binnen veertien dagen na de einduitspraak, dus uiterlijk op 17 februari 1999, moeten worden ingediend, terwijl het pas op 13 november 2000 is gedaan.
De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof, dat de verdachte had veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, en dat de vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen. De beslissing van de Hoge Raad is op 14 mei 2002 uitgesproken door vice-president C.J.G. Bleichrodt en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens.