ECLI:NL:HR:2002:AE1308

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03773/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in een strafzaak met betrekking tot oplichting en diefstal

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld voor meerdere feiten van oplichting en diefstal. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 3 februari 1999 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1952 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'De IJssel', had zijn beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. O.G. Schuur. De advocaat stelde dat een faxbericht, dat aan het Hof was gericht en waarin om aanhouding van de zaak werd verzocht, niet door de verdachte zelf was verzonden, maar door een derde zonder zijn medeweten. Dit zou betekenen dat de verdachte niet op de hoogte was van de zitting op 20 januari 1999, en dat het cassatieberoep ontvankelijk zou zijn.

De Hoge Raad oordeelt echter dat het faxbericht wel degelijk van de verdachte afkomstig is. De handtekening op het faxbericht komt overeen met eerdere handtekeningen van de verdachte in het dossier, en er is geen bewijs dat een derde zonder medeweten van de verdachte heeft gehandeld. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat het beroep niet tijdig is ingesteld. Het beroep had binnen veertien dagen na de einduitspraak, dus uiterlijk op 17 februari 1999, moeten worden ingediend, terwijl het pas op 13 november 2000 is gedaan.

De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof, dat de verdachte had veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, en dat de vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen. De beslissing van de Hoge Raad is op 14 mei 2002 uitgesproken door vice-president C.J.G. Bleichrodt en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens.

Uitspraak

14 mei 2002
Strafkamer
nr. 03773/00
AS/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 1999, nummer 22/000149-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats], ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 26 augustus 1996 - de verdachte ter zake van 1., 2., 3., 5. en 6. telkens opleverende "oplichting, meermalen gepleegd" en 4. "diefstal" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen in voege als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. O.G. Schuur, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een aan het Hof gericht faxbericht, inhoudende:
"rolnr. 22.000149.98
betr. [verdachte]
[geboortedatum]-52
[woonplaats]
[a-straat 1]
t.a.v. de voorzitter
de heer Oosterhof,
Geachte meneer,
Door ziekte kan ik helaas morgen (woensdag 20 januari te 9u.30) niet verschijnen ter rechtzitting.
Ik vraag U om aanhouding van de zaak, zodat ik ter zijner tijd bij een eventuele datumverplaating wel aanwezig kan zijn.
Mijn behandelend arts is dr. [arts], [b-straat 1],
[plaats].
Met vriendelijke groet."
3.2. Onder dat faxbericht is handgeschreven de naam van de verdachte vermeld en vervolgens een - onleesbare - handtekening.
3.3. In cassatie wordt door de raadsman met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep betoogd dat genoemde fax niet door de verdachte - maar door een ander zonder zijn medeweten - is verzonden, zodat het bestaan van die fax niet kan gelden als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 1999 de verdachte tevoren bekend was. Daaraan wordt door de raadsman de gevolgtrekking verbonden dat het cassatieberoep ontvankelijk is.
Dat betoog faalt. Nog daargelaten dat niet aanstonds valt in te zien welk belang een derde zou kunnen hebben gehad om buiten medeweten van de verdachte om aanhouding van de behandeling te verzoeken - omtrent een dergelijk belang wordt ook niets aangevoerd - komt het handschrift van bovengenoemde fax overeen met die van de, met de naam van de verdachte ondertekende, brief waarbij destijds
- eveneens wegens ziekte - aanhouding van de eerste behandeling (op 28 september 1999) is verzocht - en verleend - zulks terwijl in cassatie niet wordt gesteld dat die aanhouding evenmin door de verdachte is verzocht.
Bovendien wijkt, anders dan in cassatie wordt betoogd, de onder genoemd faxbericht gestelde handtekening niet zodanig af van die van die welke zich van de verdachte in het dossier bevinden, dat er grond is voor redelijke twijfel aan de herkomst van die handtekening.
De Hoge Raad gaat dan ook ervan uit dat dat faxbericht van de verdachte afkomstig is, zodat zich een omstandigheid heeft voorgedaan als bedoeld in in art. 432, eerste lid onder c, Sv. Dat brengt mee dat het beroep niet-ontvankelijk is, nu het binnen veertien dagen na de einduitspraak, dus uiterlijk op 17 februari 1999, had moeten worden ingesteld. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is het beroep ingesteld op 13 november 2000.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het middel buiten bespreking moet blijven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Braber, en uitgesproken op 14 mei 2002.