ECLI:NL:HR:2002:AE1162

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01662/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak in een strafzaak wegens diefstal met valse sleutels

In deze zaak gaat het om een herziening van een eerdere uitspraak van de Hoge Raad in een strafzaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte, geboren in 1958 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'De IJssel', had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest was gewezen op 20 april 1999 en had de verdachte veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf. De Hoge Raad had eerder, op 22 mei 2001, het beroep verworpen, maar dit was gebeurd zonder dat de raadsman van de verdachte, mr. P.J. Hoogendam, de gelegenheid had gekregen om middelen van cassatie in te dienen. Dit verzuim werd pas ontdekt na de uitspraak van de Hoge Raad, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte geen eerlijke behandeling had gekregen in strijd met artikel 6 van het EVRM.

De Advocaat-Generaal Fokkens concludeerde dat de Hoge Raad zijn eerdere arrest moest herroepen en de zaak moest verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het verzuim van de strafadministratie van invloed was op de rechtsgang en dat de raadsman alsnog de gelegenheid moest krijgen om middelen van cassatie in te dienen. De raadsman diende binnen de gestelde termijn een schriftuur in met twee middelen van cassatie.

De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere uitspraak moest worden aangevuld. De Hoge Raad handhaafde uiteindelijk zijn eerdere beslissing van 22 mei 2001, maar met de toevoeging dat de zaak opnieuw moest worden bekeken, waarbij de verdachte recht had op een eerlijke behandeling van zijn zaak.

Uitspraak

9 april 2002
Strafkamer
nr. 01662/99
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 april 1999, nummer 22/002653-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats], ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 3 september 1998 - de verdachte ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels" veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Hoogendam, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Hoge Raad heeft bij arrest van 22 mei 2001 het beroep verworpen. In dat arrest is onder meer overwogen dat door of namens de verdachte geen middelen van cassatie zijn voorgesteld en dat de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft bij nadere conclusie geconcludeerd dat de Hoge Raad zijn eerdere arrest van 22 mei 2001 zal herroepen, de bestreden uitspraak alsnog zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
3. Procesgang
Tengevolge van een verzuim van de strafadministratie van de Hoge Raad is onopgemerkt gebleven dat mr. Hoogendam zich in cassatie tijdig als raadsman had gesteld. Dit verzuim werd pas ontdekt nadat de Hoge Raad in deze zaak op 22 mei 2001 arrest had gewezen. Doordat de raadsman van de verdachte tengevolge van dit verzuim niet in de gelegenheid was gesteld om middelen van cassatie voor te stellen, kan niet worden gezegd dat de verdachte in cassatie een eerlijke behandeling van zijn zaak heeft gehad, als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
Gelet op de ernst van de juridische gevolgen van dit verzuim en op de omstandigheid dat de Hoge Raad in laatste instantie uitspraak doet, is de raadsman alsnog een termijn gegund om middelen van cassatie in te dienen.
De raadsman heeft binnen deze termijn een schriftuur, houdende twee middelen van cassatie, ingediend. Gelet op het vorenoverwogene is de Hoge Raad van oordeel dat hij zijn eerder gedane uitspraak dient aan te vullen met een beoordeling van de voorgestelde middelen en dat hij die uitspraak zonodig moet herstellen. Het onderhavige arrest strekt daartoe.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt er over dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat het bedrag van ongeveer f. 322,- slechts door middel van de geprepareerde rijksdaalder uit de gokkast is gehaald, aangezien het Hof tevens heeft vastgesteld dat de verdachten zelf f. 41,- in de gokkast hebben geworpen. Daardoor wordt, aldus het middel, de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengelaten dat het bedrag (deels) is geïncasseerd door de inworp van de f. 41,-, zodat de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen is omkleed.
4.2. Het bewezenverklaarde kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Het middel berust op een feitelijke stelling. In aanmerking genomen dat niet blijkt dat die steling in hoger beroep is betrokken, is de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd.
4.3. Het middel faalt.
5. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad handhaaft zijn beslissing van 22 mei 2001 dat het beroep wordt verworpen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 april 2002.