ECLI:NL:HR:2002:AE0867
Hoge Raad
- Cassatie
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en bewijsvoering
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 oktober 2000, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. Aan belanghebbende was eerder een aanslag opgelegd, die na bezwaar was verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 23.965. Later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.336.465, zonder verhoging. Deze navorderingsaanslag werd door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het tweede middel stelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het aan belanghebbende was om overtuigend aan te tonen dat de navorderingsaanslag niet in stand kon blijven, gezien de wijziging van artikel 29, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) per 1 januari 1994. De Hoge Raad oordeelt dat deze wijziging ook van toepassing is op navorderingsaanslagen over jaren vóór 1994, omdat er geen overgangsrecht is voorzien. Dit betekent dat de wijziging onmiddellijke werking heeft, zonder materieel terugwerkende kracht.
De overige middelen van belanghebbende kunnen evenmin tot cassatie leiden, en de Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond, en dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2002.