ECLI:NL:HR:2002:AE0841
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Waarde onroerende zaken en pachtersinvesteringen in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken. Belanghebbende, eigenaar van twee percelen, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarden van deze percelen voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. De gemeente Littenseradiel had de waarde van de percelen vastgesteld op respectievelijk ƒ 527.000 en ƒ 782.000. Na bezwaar werd de waarde van het perceel aan de a-straat verlaagd naar ƒ 477.000, terwijl de waarde van het perceel aan de b-straat ongewijzigd bleef. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de gemeente bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
In cassatie betoogde belanghebbende dat de waarde van de pachtersinvesteringen niet in de waardebeschikkingen had mogen worden opgenomen, omdat de pachters volgens hem economisch eigenaar zijn van deze investeringen. De Hoge Raad oordeelt echter dat de eigendom van belanghebbende de gebouwen op de percelen omvat en dat deze percelen voor de toepassing van de Wet als één onroerende zaak worden aangemerkt. De Hoge Raad stelt vast dat de pachters niet kunnen worden aangemerkt als degenen die het genot hebben krachtens eigendom van de onroerende zaken.
De Hoge Raad bevestigt dat bij de waardering van onroerende zaken moet worden uitgegaan van de volle en onbezwaarde eigendom, en dat de verplichtingen uit de Pachtwet geen invloed hebben op de waardering. Het Hof heeft het betoog van belanghebbende terecht verworpen, en de Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht, evenals het beroepschrift in cassatie.