ECLI:NL:HR:2002:AE0657

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/290HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor hulppersonen in het kader van vervoerovereenkomsten

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Geldnet B.V. voor de schade die Kwantum Nederland B.V. heeft geleden door de diefstal van geld dat was opgeslagen in een depot van Geldnet. De diefstal vond plaats op 23 september 1995 en werd uitgevoerd door een werknemer van Geldnet, die niet door Geldnet was ingeschakeld voor de uitvoering van de vervoerovereenkomst. Kwantum had Geldnet gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam, waarbij zij een bedrag van ƒ 125.849,48 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. De Rechtbank oordeelde dat Geldnet slechts ƒ 11,72 aan Kwantum moest betalen, wat leidde tot hoger beroep door Kwantum bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank, maar Geldnet ging in cassatie tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de werknemer van Geldnet als hulppersoon kon worden aangemerkt in de zin van artikel 6:76 BW. De Hoge Raad oordeelde dat de aansprakelijkheid van Geldnet niet kon worden uitgebreid tot deze werknemer, omdat hij niet was ingeschakeld voor de uitvoering van de specifieke verbintenis die in het geding was. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens werd Kwantum veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

14 juni 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/290HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
GELDNET B.V., gevestigd te Maarssen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.M. Hermans,
t e g e n
KWANTUM NEDERLAND B.V., gevestigd te Tilburg,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Kwantum - heeft bij exploit van 20 maart 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Geldnet - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Geldnet te veroordelen om aan Kwantum te betalen een bedrag van ƒ 125.849,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 1995, alsmede met de incassokosten ten bedrage van ƒ 7.652,47.
Geldnet heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 12 maart 1997 Geldnet veroordeeld om aan Kwantum te betalen een bedrag van ƒ 11,72, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 september 1995 tot aan de voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Kwantum hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft Kwantum haar eis gewijzigd en naast hetgeen in prima gevorderd is vernietiging van de overeenkomst tussen Kwantum en Geldnet, althans de daarvoor in aanmerking komende gedeelten, gevorderd. Geldnet heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 22 juni 2000 heeft het Hof in het principaal en in het incidenteel appel het vonnis van de Rechtbank waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Geldnet beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Kwantum is verstek verleend.
Geldnet heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de door het Hof in rov. 4.1 van het bestreden arrest vastgestelde feiten.
3.2 De vordering van Kwantum in dit geding strekt tot vergoeding van schade die zij geleden heeft ten gevolge van de diefstal van haar geld, dat was opgeslagen in een depot van Geldnet in Duiven. Het geld is gestolen bij een mede door [betrokkene], een werknemer van Geldnet, beraamde en uitgevoerde roofoverval op dat depot op 23 september 1995. De vordering van Kwantum is gebaseerd op wanprestatie van Geldnet ter zake van de overeenkomst tot vervoer van geld van filialen van Kwantum naar een bank, ter uitvoering waarvan het geld in het depot was opgeslagen. Het gaat in cassatie om de vraag of [betrokkene] een hulppersoon van Geldnet is in de zin van art. 6:76 BW. Bij de toewijzing van de vordering van Kwantum heeft de Rechtbank het antwoord op die vraag in het midden gelaten en het beroep van Geldnet op overmacht verworpen op grond van haar uitleg van art. 8:1098 BW. In hoger beroep heeft het Hof de tegen die uitleg gerichte grief onbesproken gelaten, maar het beroep op overmacht verworpen op grond van zijn oordeel dat [betrokkene] als hulppersoon van Geldnet moet worden aangemerkt. Tegen dat oordeel is onderdeel 1 van het middel gericht.
3.3 Het Hof heeft, in cassatie niet bestreden, tot uitgangspunt genomen "dat het Geldnet vrijstond de op vrijdag en zaterdag opgehaalde zendingen tijdelijk op te slaan in haar depot te Duiven (...), dat die opslag strekte ter uitvoering van de vervoerovereenkomst", en dat derhalve "Geldnet ingevolge art. 8:1095 BW tegenover Kwantum aansprakelijk is indien de opgehaalde zendingen tijdens die opslag verloren gaan, tenzij Geldnet als zorgvuldig vervoerder - daaronder begrepen de personen van wier hulp zij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakte - de schadeoorzaak niet had kunnen vermijden of de gevolgen daarvan verhinderen". Onderdeel 1a bestrijdt de daarop volgende overweging van het Hof, die luidt als volgt:
"Een redelijke uitleg van de hier betrokken bepalingen brengt in dit verband mee dat als zodanige personen niet enkel hebben te gelden personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de bewaring van de opgehaalde zendingen - te denken valt aan eventueel bewakingspersoneel -, maar ook aan personen die uit hoofde van hun functie bij Geldnet toegang hebben tot het depot en wier gedragingen vervolgens van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid van Geldnet de aan haar toevertrouwde zaken uiteindelijk verder te vervoeren. In het licht hiervan moet [betrokkene] worden aangemerkt als hulppersoon van Geldnet in de hiervoor bedoelde zin."
3.4 Het onderdeel wordt terecht voorgesteld. De verbintenis van Geldnet waarom het hier gaat, strekte tot vervoer en opslag van geld van Kwantum en bij de uitvoering van die verbintenis is [betrokkene] niet door Geldnet ingeschakeld. Dat [betrokkene], als lid van het personeel van Geldnet, wel door haar werd ingeschakeld voor de uitvoering van andere verbintenissen en uit dien hoofde toegang had tot het depot van Geldnet, maakt dat niet anders. Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van art. 6:76, zoals weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 6, moet de kring van personen waarop deze bepaling betrekking heeft, niet ruim worden getrokken en bestaat - overeenkomstig de tekst - alleen aansprakelijkheid op grond van deze bepaling voor personen van wie de hulp wordt gebruikt bij de uitvoering van de verbintenis ten aanzien waarvan de aansprakelijkheid in het geding is. De bestreden overweging van het Hof berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting.
3.5 Onderdeel 1b richt zich tegen de op het hiervoor besproken oordeel voortbouwende oordelen in rov. 4.8 en 4.9 dat [betrokkene] moet worden aangemerkt als hulppersoon van Geldnet. Het slagen van onderdeel 1a brengt mee dat ook dit onderdeel gegrond is.
3.6 Onderdeel 1c, dat uitgaat van de veronderstelling dat het Hof de aansprakelijkheid van Geldnet voor de gedragingen van [betrokkene] niet heeft gebaseerd op art. 6:76, maar op art. 6:170 BW, kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.7 Onderdeel 1d bestrijdt rov. 4.11 waarin het Hof aan zijn voorafgaande overwegingen de conclusie verbindt dat het beroep van Geldnet op overmacht moet worden verworpen en dat de grief tegen de uitleg door de Rechtbank van art. 8:1098 BW onbesproken kan blijven. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit voort dat ook dit onderdeel gegrond is.
3.8 Onderdeel 2, dat uitsluitend voorwaardelijk is aangevoerd, behoeft geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juni 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage;
veroordeelt Kwantum in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Geldnet begroot op € 354,85 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 14 juni 2002.