ECLI:NL:HR:2002:AE0647

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/245HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bevoegdheid in vrijwaring en misbruik van recht in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de vennootschap naar Frans recht SIPLAST S.A. tegen DELBOUW ROERMOND B.V. De zaak heeft zijn oorsprong in een geschil over de levering van dakbedekkingsmateriaal door Delbouw aan Instala B.V., dat vervolgens lekkages vertoonde. Instala heeft Delbouw aangesproken voor schadevergoeding, waarna Delbouw Siplast in vrijwaring heeft opgeroepen. De Rechtbank te Maastricht heeft in verschillende vonnissen geoordeeld over de vorderingen van Instala en de vrijwaringszaak tegen Siplast. Het Gerechtshof heeft in hoger beroep de vonnissen van de Rechtbank bekrachtigd en de vordering van Delbouw in vrijwaring toegewezen. Siplast heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarbij de Hoge Raad zich moest buigen over de vraag of de vordering van Instala tegen Delbouw misbruik van recht was en of de Rechtbank bevoegd was om van de vordering tegen Siplast kennis te nemen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen sprake was van misbruik van recht en dat de vordering van Instala terecht was ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep van Siplast verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

20 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/245HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar Frans recht SIPLAST S.A., gevestigd te Parijs, Frankrijk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
DELBOUW ROERMOND B.V., gevestigd te Roermond,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. W. Heemskerk, thans mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Instala B.V., gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen - verder te noemen: Instala - heeft bij exploit van 13 maart 1990 verweerster in cassatie - verder te noemen: Delbouw - gedagvaard voor de Rechtbank te Maastricht en gevorderd Delbouw te veroordelen om aan Instala te betalen een bedrag van ƒ 215.289,37, te vermeerderen met 15% incassokosten en de overeengekomen rente van 1% per maand vanaf 21 juli 1989 tot aan de dag der voldoening.
Delbouw heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van eiseres tot cassatie - verder te noemen: Siplast - genomen, waartegen Instala zich niet heeft verzet.
De Rechtbank heeft bij incidenteel vonnis van 23 augustus 1990 Delbouw toegestaan Siplast in vrijwaring op te roepen.
Bij exploit van 24 september 1990 heeft Delbouw Siplast in vrijwaring gedagvaard te verschijnen voor de Rechtbank te Maastricht en gevorderd Siplast in vrijwaring te veroordelen tot betaling van al datgene waartoe Delbouw als gedaagde in de hoofdzaak op vordering van Instala mocht worden veroordeeld.
Siplast heeft bij conclusie voor alle weren de exceptie van onbevoegdheid van de Rechtbank opgeworpen en tevens geconcludeerd voor antwoord.
Delbouw heeft de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 28 januari 1993 in de vrijwaring de exceptie van onbevoegdheid verworpen en de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen. Vervolgens heeft de Rechtbank bij vonnis van 12 januari 1995 in de hoofdzaak de vordering van Instala tot betaling door Delbouw van ƒ 215.289,37, te vermeerderen met 15% incassokosten en de overeengekomen rente van 1% per maand vanaf 21 juli 1989, toegewezen en in de vrijwaringszaak, alvorens verder te beslissen, een comparitie van partijen gelast. Bij tussenvonnis van 21 maart 1996 heeft de Rechtbank in de vrijwaringszaak Delbouw bewijslevering opgedragen. Na enquête en contra-enquête in de vrijwaring heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 26 november 1998 de vordering van Delbouw afgewezen.
Tegen de vonnissen van 28 januari 1993, 12 januari 1995, 21 maart 1996 en 26 november 1998, voorzover gewezen tussen Delbouw en Siplast, heeft Delbouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Siplast heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 1 maart 2000 heeft het Hof in het principaal en incidenteel appel het vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 28 januari 1993, voorzover tussen Delbouw en Siplast gewezen, en het vonnis van 21 maart 1996 bekrachtigd, het vonnis van de Rechtbank van 26 november 1998 vernietigd en opnieuw rechtdoende de vordering van Delbouw in vrijwaring alsnog toegewezen.
Het arrest van het Hof van 1 maart 2000 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Siplast beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Delbouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Siplast heeft bij schrijven van 29 maart 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in cassatie om het volgende.
(i) In 1986 heeft Delbouw aan Instala dakbedekkingsmateriaal verkocht en geleverd, dat Delbouw op haar beurt gekocht en geleverd had gekregen van de producent van het materiaal, Siplast. Instala heeft het materiaal gebruikt om het dak te bedekken van een bedrijfshal van Muva Greetings B.V.
(ii) Delbouw en Instala zijn gevestigd in Nederland; Siplast is gevestigd in Frankrijk.
(iii) Omstreeks begin 1988 zijn aan het dak lekkages geconstateerd, waardoor Instala in 1989 de dakbedekking geheel heeft moeten vervangen.
(iv) Bij dagvaarding van 13 maart 1990 heeft Instala Delbouw voor de Rechtbank wegens gebreken van het geleverde dakbedekkingsmateriaal aangesproken tot schadevergoeding.
(v) Bij incidentele conclusie van 19 april 1990 heeft Delbouw de Rechtbank verzocht Siplast in vrijwaring te mogen oproepen. De Rechtbank heeft dit toegestaan bij incidenteel vonnis van 23 augustus 1990.
(vi) Nadat Delbouw Siplast in vrijwaring had opgeroepen, heeft Siplast de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. De Rechtbank heeft deze bij vonnis van 28 januari 1993 verworpen.
(vii) Nadat de Rechtbank bij vonnis van 12 januari 1995 de vordering van Instala tegen Delbouw had toegewezen, is voortgeprocedeerd tussen Delbouw en Siplast over de vordering in vrijwaring. Deze is door de Rechtbank afgewezen bij vonnis van 26 november 1998.
(viii) Delbouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar vordering tegen Siplast. Siplast is in incidenteel appel opgekomen tegen de verwerping van de exceptie van onbevoegdheid.
(ix) Het Hof heeft de grieven van Siplast in het incidentele appel verworpen en het vonnis van 28 januari 1993 bekrachtigd. Met vernietiging van het vonnis van 26 november 1998 wees het Hof vervolgens alsnog de vordering van Delbouw tegen Siplast toe.
Het tegen 's Hofs arrest gerichte middel heeft uitsluitend betrekking op het oordeel van het Hof over de exceptie van onbevoegdheid.
3.2 De overwegingen die het Hof tot dit oordeel hebben geleid, kunnen als volgt worden samengevat. De zinsnede "tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die de wet hem toekent" in art. 6 lid 2 EEX ziet op misbruik van recht en daarvan is hier geen sprake. Instala had recht en belang Delbouw in rechte te betrekken, nu onweersproken is dat Delbouw niet genegen was de schade in der minne aan Instala te vergoeden, maar trachtte te bewerkstelligen dat Siplast de schade rechtstreeks aan Instala zou voldoen. Delbouw heeft onweersproken gesteld dat zij inmiddels integraal aan het vonnis van de Rechtbank heeft voldaan. Reeds hieruit volgt dat niet kan worden geoordeeld dat het enige doel van de procedure tussen Instala en Delbouw erin was gelegen de rechtbank te Maastricht bevoegd te maken om van de vordering jegens Siplast kennis te nemen. Daaraan kan niet afdoen dat Delbouw tegen de vordering van Instala geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, nu Delbouw aannemelijk heeft gemaakt dat in haar visie, die was gebaseerd op twee in haar opdracht uitgevoerde rapporten, dit verweer geen redelijk doel kon dienen. Het bewijsaanbod van Siplast heeft het Hof als niet terzake dienend gepasseerd.
3.3 De onderdelen 4 en 5 (de onderdelen 1-3 bevatten geen klacht) van het middel voeren aan dat het Hof in zijn hiervoor in 3.2 weergegeven overwegingen, in het voetspoor van de Rechtbank, is uitgegaan van een onjuiste maatstaf. Deze klacht faalt. Het Hof heeft immers de bewoordingen van de laatste zinsnede van het tweede lid van art. 6 EEX tot uitgangspunt genomen en terecht geoordeeld dat op grond hiervan de in dit artikellid gegeven bijzondere bevoegdheid van de rechter in de hoofdzaak om ook het geschil in vrijwaring te beslechten, niet bestaat indien vastgesteld wordt dat sprake is geweest van misbruik van recht. In het oordeel van het Hof ligt besloten dat misbruik van recht moet worden aangenomen wanneer de hoofdvordering is ingesteld met geen ander doel dan de rechtbank te Maastricht bevoegd te maken van de vordering in vrijwaring tegen Siplast kennis te nemen en op deze wijze Siplast af te houden van de rechter die haar volgens de gewone regels van het EEX toekomt.
3.4 Het oordeel van het Hof dat Delbouw niet bereid was "in der minne" de schade van Instala te vergoeden, berust op een aan het Hof als rechter die over de feiten oordeelt, voorbehouden uitleg van de gedingstukken. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. In de hiervoor in 3.2. samengevatte overwegingen van het Hof ligt voorts besloten het oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de weigering van Delbouw om de schade van Instala te vergoeden, geen andere reden had dan Instala ertoe te bewegen haar in een procedure bij de Nederlandse rechter te betrekken om aldus diens bevoegdheid in een door haar aan te spannen procedure tegen Siplast te doen ontstaan en Siplast af te trekken van de rechter die het EEX haar toekent. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, behoefde geen nadere motivering en kan voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Uit dit een en ander volgt dat in dit geval misbruik van recht in de hiervoor in 3.3 omschreven betekenis niet kan worden aangenomen. De overige onderdelen van het middel stuiten voorzover zij feitelijke grondslag hebben hierop af. Wat onderdeel 9 betreft verdient nog aantekening dat uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof het bewijsaanbod van Siplast als niet ter zake dienende heeft mogen passeren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Siplast in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Delbouw begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.G. Pos, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 september 2002.