ECLI:NL:HR:2002:AE0463

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37183
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van inkomstenbelasting en niet-ontvankelijkheid van het middelingsverzoek

In deze zaak heeft belanghebbende, X, op basis van artikel 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 een verzoek ingediend om teruggaaf van inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 1996. Dit verzoek werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Na bezwaar tegen deze beschikking, handhaafde de Inspecteur zijn eerdere beslissing. Hierop heeft belanghebbende beroep aangetekend bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld. De Inspecteur had het middelingsverzoek van belanghebbende afgewezen wegens overschrijding van de termijn. Het Hof had vastgesteld dat het middelingsverzoek te laat was ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat, indien de belastingrechter het oordeel over de niet-ontvankelijkheid juist acht, er geen inhoudelijke beslissing over het recht op teruggaaf meer nodig is. Dit betekent dat het Hof terecht het beroep ongegrond heeft verklaard.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest is uitgesproken op 22 maart 2002 door de vice-president en de raadsheren in een openbare zitting.

Uitspraak

Nr. 37.183
22 maart 2002
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 april 2001, nr. P 00/01721, betreffende na te melden verzoek om teruggaaf van inkomstenbelasting.
1. Verzoek om middeling, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft op grond van artikel 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 verzocht om teruggaaf van inkomstenbelasting over het tijdvak 1994 tot en met 1996, in welk verzoek zij bij beschikking van de Inspecteur niet-ontvankelijk is verklaard. Die beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
De Inspecteur heeft het door belanghebbende gedane middelingsverzoek wegens overschrijding van de daarvoor gestelde termijn niet-ontvankelijk verklaard. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft hij die beschikking gehandhaafd. Bij een beroep tegen een dergelijke uitspraak kan de belastingrechter, indien hij het oordeel omtrent de niet-ontvankelijkheid juist bevindt, aan een inhoudelijke beslissing omtrent het recht op teruggaaf niet toekomen. Bij het Hof was niet in geschil dat het middelingsverzoek te laat was gedaan en dus niet ontvankelijk was. Het Hof heeft derhalve terecht het beroep ongegrond verklaard.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2002.