ECLI:NL:HR:2002:AE0463
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Teruggaaf van inkomstenbelasting en niet-ontvankelijkheid van het middelingsverzoek
In deze zaak heeft belanghebbende, X, op basis van artikel 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 een verzoek ingediend om teruggaaf van inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 1996. Dit verzoek werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Na bezwaar tegen deze beschikking, handhaafde de Inspecteur zijn eerdere beslissing. Hierop heeft belanghebbende beroep aangetekend bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld. De Inspecteur had het middelingsverzoek van belanghebbende afgewezen wegens overschrijding van de termijn. Het Hof had vastgesteld dat het middelingsverzoek te laat was ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat, indien de belastingrechter het oordeel over de niet-ontvankelijkheid juist acht, er geen inhoudelijke beslissing over het recht op teruggaaf meer nodig is. Dit betekent dat het Hof terecht het beroep ongegrond heeft verklaard.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest is uitgesproken op 22 maart 2002 door de vice-president en de raadsheren in een openbare zitting.