ECLI:NL:HR:2002:AE0461

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36826
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • J.W. van den Berge
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. Aan belanghebbende was een aanslag opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 48.130. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de door belanghebbende gemaakte kosten voor gezinsbezoek de gebruikelijke kosten overtreffen. Het Hof had moeten overwegen dat bij de beoordeling van de redelijkheid van de uitgaven alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen, en dat de bewijslast bij de Inspecteur ligt.

De Hoge Raad concludeert dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Het verwijzingshof zal beoordelen of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 maart 2002.

Uitspraak

Nr. 36.826
22 maart 2002
PdM
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2000, nr. BK-98/02632, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 48.130.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de omvang van de door belanghebbende gemaakte kosten voor gezinsbezoek overtreft hetgeen gebruikelijk is. Het Hof heeft daarvoor redengevend geoordeeld dat in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat bij een inkomen van ongeveer ƒ 53.000, ongeveer ƒ 33.000 netto, over de periode van 1 januari 1994 tot 1 augustus 1994 een bedrag van ƒ 21.888 aan reiskosten pleegt te worden gemaakt of dat een belastingplichtige die op een afstand van 1.600 kilometer van zijn woonplaats werkzaam is, één maal per twee weken naar huis pleegt te reizen, en voorts dat belanghebbende deze stellingen in ieder geval niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.2. Voorzover de klachten zijn gericht tegen voormelde redengeving van het Hof, slagen zij. Het Hof heeft met deze redengeving miskend dat bij de beoordeling of de totale omvang van de uitgaven van een bepaalde soort redelijkerwijs als normaal kan worden beschouwd alle omstandigheden van het geval - waaronder bijvoorbeeld door de werkgever verstrekte voorzieningen en toegekende vergoedingen en hetgeen anderen die een zelfde of soortgelijke dienstbetrekking vervullen daarvoor plegen uit te geven - in aanmerking moeten worden genomen, dat die beoordeling zich niet leent voor een uitsluitend cijfermatige benadering, en dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de vraag of de kosten in hun totale omvang overtreffen hetgeen gebruikelijk is, op de Inspecteur rusten (HR 28 juni 1995, nr. 30321, BNB 1995/255). De uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3.3. Voor het overige falen de klachten. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2002.