ECLI:NL:HR:2002:AD9955

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00529/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een verstekvonnis wegens nietigheid van de dagvaarding in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te Hilversum. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van ƒ 660,-- voor het niet sluiten van een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, die geen middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou vernietigen, behoudens het gedeelte waarin het vonnis van de Kantonrechter was vernietigd en de inleidende dagvaarding nietig zou worden verklaard.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend, omdat de verdachte op het opgegeven adres niet woonde of verbleef. De Kantonrechter had de betekening door middel van uitreiking aan de Griffier van de Rechtbank geldig geoordeeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de appèldagvaarding op de juiste wijze was betekend. De stukken gaven geen inzicht in de pogingen om de dagvaarding uit te reiken aan het door de verdachte opgegeven adres, wat leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verklaarde de dagvaarding in hoger beroep nietig. Dit arrest benadrukt het belang van een correcte betekening van dagvaardingen in strafzaken en de gevolgen van een onjuiste procedure voor de rechtsgeldigheid van een uitspraak.

Uitspraak

16 april 2002
Strafkamer
nr. 00529/01
EW/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 9 mei 2000, nummer 13/801451-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats 1].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te Hilversum van 30 oktober 1998 - de verdachte ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" veroordeeld tot een geldboete van ƒ 660,--, subsidiair dertien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd en de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.1. Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de politie District Gooi- en Vechtstreek/Hilversum, van 16 oktober 1997 met de weergave van een telefonisch verhoor van de verdachte, inhoudende voorzover hier van belang:
"[Verdachte] is momenteel woonachtig in [woonplaats 2] en hij geeft als postadres het adres van zijn moeder. Dit adres is [a-straat 1] 1 hoog, [...] te [woonplaats 2]."
3.1.2. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van de Kantonrechter van 26 juni 1998 houdt in dat die dagvaarding op 7 mei 1998 is aangeboden op het adres [a-straat 1]/1 te [woonplaats 2], maar niet is uitgereikt omdat volgens de mededeling van degene die zich op dat adres bevond, "de geadresseerde daar niet woont noch verblijft".
3.1.3. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van de Kantonrechter van 30 oktober 1998 houdt in dat die dagvaarding op 23 september 1998 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te Amsterdam omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
Deze akte houdt in dat de dagvaarding op 6 augustus 1998 is aangeboden aan het adres [b-straat 1] te [woonplaats 3], doch aldaar niet kon worden uitgereikt omdat op dit adres niemand werd aangetroffen. Aldaar is een bericht van aankomst achtergelaten waarin is vermeld dat de brief binnen een in dat bericht gestelde termijn kan worden afgehaald op het daarin genoemde postkantoor of politiebureau. De akte houdt verder in dat op 14 augustus 1998 de brief is teruggezonden aan de afzender.
Aan de akte van uitreiking is gehecht een afschrift van 26 augustus 1998 van een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [woonplaats 3] waarin staat vermeld dat de verdachte op 23 juni 1994 is vertrokken naar de gemeente [woonplaats 4] alsmede een afschrift van 16 september 1998 van een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [woonplaats 4] waarin staat vermeld dat de verdachte op 27 oktober 1997 uit die gemeente is vertrokken "naar Onbekend".
Op de akte staat geschreven:"23/9-98 Niet gedetineerd volgens Vips".
3.1.4. Blijkens de aantekening mondeling vonnis van 30 oktober 1998 is de verdachte in eerste aanleg niet ter terechtzitting verschenen en is door de Kantonrechter verstek tegen hem verleend.
3.2. De Kantonrechter heeft kennelijk de hiervoor onder 3.1.3 aangeduide betekening door middel van uitreiking op de voet van art. 588, eerste lid onder b sub 3°, Sv aan de Griffier van de Rechtbank geldig geoordeeld, omdat hier geen sprake was van een bekende feitelijke woon- of verblijfplaats. Dat oordeel is gelet op het hiervoor onder 3.1.1 tot en met 3.1.3 overwogene niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de uitreiking aan het opgegeven adres niet is gelukt omdat de bewoner meedeelde dat de verdachte toen aldaar niet woonde of verbleef.
3.3.1. De akte rechtsmiddel houdt in dat de verdachte op 30 juni 1999 ter griffie van het Kantongerecht te Hilversum is verschenen en aldaar bij het instellen van het hoger beroep als adres heeft opgegeven: "[a-straat 1] I, [...] [woonplaats 2]."
3.3.2. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2000, houdt in dat die dagvaarding op 12 april 2000 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank Amsterdam omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is."
3.3.3. De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
3.4. Nu de stukken niets inhouden waaruit kan volgen dat is getracht de appèldagvaarding uit te reiken aan het door de verdachte in de akte hoger beroep opgegeven adres en deze evenmin inhouden waarom zulks niet is geschied, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de verdachte ook ten tijde van de betekening van de appèldagvaarding geen feitelijke woon- of verblijfplaats had en dat de appèldagvaarding op de juiste wijze is betekend, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor onder 3.3 en 3.4 is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de appèldagvaarding nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 16 april 2002.