ECLI:NL:HR:2002:AD9899
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vennootschapsbelasting en optieverplichting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995, waarbij een belastbaar bedrag van f 24.250.774 was vastgesteld. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de moedervennootschap van belanghebbende op 23 februari 1995 opties op aandelen heeft toegekend aan werknemers. De uitoefenprijs van deze opties was gelijk aan de beurskoers op het moment van toekenning. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het waardeverloop van de optieverplichting na de toekenning invloed heeft op het fiscale resultaat van belanghebbende. Hierbij werd verwezen naar een eerder arrest van de Hoge Raad, waarin werd geoordeeld dat het waardeverloop van een optieverplichting geen invloed heeft op het fiscale resultaat, omdat de houder van een optie in een rechtsbetrekking staat die vergelijkbaar is met die van een aandeelhouder.
De Hoge Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de Hoge Raad bevestigt dat de belastingheffing in deze context correct is toegepast. Dit arrest biedt belangrijke inzichten in de fiscale behandeling van optieverplichtingen en de samenhang tussen loonbelasting en vennootschapsbelasting.