ECLI:NL:HR:2002:AD9887

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34997
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en verhoging belasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van A te Q tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 november 1998, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting. De belanghebbende was aanvankelijk aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 43.499 voor het jaar 1989, maar kreeg later een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 243.940. Deze navorderingsaanslag werd vergezeld van een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd procent, waarbij de Inspecteur geen kwijtschelding verleende. Het bezwaar van de belanghebbende tegen deze aanslag werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop de belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad, onder leiding van vice-president G.J. Zuurmond, heeft op 8 maart 2002 uitspraak gedaan. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelden. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep van de belanghebbende.

Uitspraak

Nr. 34.997
8 maart 2002
NA
gewezen op het beroep in cassatie van A te Q tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 november 1998, nr. 97/21195, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 43.499, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 243.940, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding heeft verleend. In het tegen deze aanslag en deze beschikking inzake de verhoging gemaakte bezwaar is belanghebbende bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.J.M. Hertoghs, advocaat te Breda.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 19 december 2000 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3.Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 maart 2002 vastgesteld door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.